Het decreet lokaal bestuur van 22 december 2017, artikel 186, §1.
Het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel.
Het Koninklijk Besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Ons besluit van 16 oktober 2017 houdende vaststelling van de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel en latere wijzigngen.
Het grootste project dit jaar op het vlak van personeelsbeleid voor het lokaal bestuur Sint-Martens-Latem is de uitwerking van een nieuwe rechtspositieregeling (RPR) en een aangepaste personeelsformatie. Een moderne RPR is voor een lokaal bestuur de basis voor een modern personeelsbeleid. De accenten die in de nieuwe RPR gelegd werden geven aan op welke manier de organisatie wenst te evolueren in de toekomst en weerspiegelen de visie van het managementteam en het politiek bestuur.
De nieuwe RPR biedt onder andere een antwoord op volgende zaken:
Aanwervingsprocedures op maat van de functie ontwikkelen is noodzakelijk voor een flexibel wervingsbeleid. Elke functie is anders en vereist andere aanwervingstechnieken. We botsten al te vaak op de stugge voorgeschreven procedures en een modernisering was op zijn plaats. Op die manier kan er meer proactief nagedacht worden over welke selectiemethoden en volgorde van selectiemethoden de meeste kans biedt op het vinden van de juiste kandidaat. De laatste jaren voelen we de ‘war on talent’ zeer hard in de selecties, vandaar dat we snel moeten kunnen inspelen op recente tendensen. De nieuwe RPR biedt de ruimte die we hiervoor nodig hebben.
De basis wordt gevormd door een traject dat vereenvoudigd uitgelegd bestaat uit drie stappen. Een eerste stap is het feedbacktraject waarbij de medewerker feedback krijgt over zijn/haar functioneren. Als er aandachtspunten uit het feedbacktraject komen wordt een functioneringstraject opgezet om concreet te werken op die aandachtspunten. Indien dit geen oplossing biedt wordt een evaluatietraject opgestart. Als de evaluatie tot tweemaal toe negatief wordt beoordeeld kan ontslag volgen. In vergelijking met de vorige RPR wordt deze procedure verkort naar minimaal twee keer drie maanden.
Tijdens het doorlopen van de drietrapsprocedure heeft elke medewerker voldoende de kans om het vereiste niveau van functioneren te halen met maximale ondersteuning van de leidinggevenden. Toch laat de verkorte procedure de organisatie toe om bepaalde problematische situaties doelgericht aan te pakken. Ook voor de motivatie van de overgrote meerderheid van de medewerkers die wel goed functioneren is het belangrijk dat die probleemsituaties niet blijven duren.
De aantrekkelijkheid als werkgever wordt in de eerste plaats gevormd door de organisatiecultuur, de sfeer tussen de collega’s, de kwaliteiten van de leidinggevenden, de kansen en opportuniteiten die we als werkgever bieden aan medewerkers, het creëren van een aangename werkomgeving, het werken voor het maatschappelijk belang,… Op al deze bovenstaande aspecten proberen we constant te werken, om medewerkers te blijven uitdagen en voldoening te laten halen uit hun job. Op die manier trachten we het maximale potentieel te halen uit ieder team en uit ieder individu. Deze zaken maken het echte verschil tussen verschillende werkgevers en bepalen of medewerkers uitblinken of niet.
Naast bovenstaande aspecten is er uiteraard ook nog de verloning die competitief moet zijn een aangepast aan de hedendaagse evoluties. De nieuwe RPR bevat daarom een uitbreiding van het reeds bestaande pakket aan extra legale voordelen. Hierbij worden specifieke accenten gelegd voor een klimaatvriendelijke mobiliteit en de ondersteuning van medewerkers met jonge kinderen. Ook de visie op optimaal telewerk wordt doorgetrokken in de extra legale voordelen door een telewerkvergoeding te voorzien, aangevuld met het Workplace as a Service-verhaal. Het plaatsonafhankelijk werken wordt op die manier zowel financieel als materieel ondersteund en is een essentieel onderdeel van een goede werk-privé balans. Hierop inzetten als werkgever is noodzakelijk in een tijd dat ook andere werkgevers hierop inzetten. We hopen met dit pakket een gunstige concurrentiepositie te hebben gecreëerd op dit vlak, want de ‘war on talent’ is geen uitdaging meer voor de toekomst, maar een uitdaging van het heden.
Een belangrijk discussiepunt richting de uitwerking van een nieuwe RPR was de keuze tussen het aanwerven van statutaire of contractuele functies. De tendens richting meer contractuele aanwervingen is een stap die sommige andere lokale besturen en andere overheidssectoren reeds genomen hadden. Dit om zowel financiële redenen als om HR-gerelateerde redenen. In de praktijk biedt de overschakeling naar meer contractuelen meer opportuniteiten voor een flexibel personeelsbeleid.
Een andere bekommernis was dat dit niet ten koste mocht gaan van onze concurrentiepositie als werkgever. Het statutair statuut blijft op verschillende vlakken sterker dan het contractuele, dat is een feit. In deze RPR wordt het deels gecompenseerd door het telewerkbeleid, de gunstige evolutie van de organisatiecultuur, het pakket extra legale voordelen,… Hierbij komen dan weer de baten van een flexibeler personeelsbeleid bij meer contractuele functies.
De nieuwe RPR moest een belangrijk luik bevatten rond vormingsbeleid. Dit is een pakket rond leren, vorming, training en opleiding. Op die manier ontwikkelen medewerkers kennis en vaardigheden als competenties en wordt talent ontwikkeld.
Het vormingsbeleid wordt gekoppeld aan een vormingsplan dat dient als operationele vertaling. Hierbij worden de vormingsnoden, de planning en de kost vastgelegd door de algemeen directeur in samenwerking met het managementteam. Nadien wordt het plan geagendeerd op het college van burgemeester en schepenen op jaarlijkse basis.
In de implementatie van de nieuwe RPR zal een systeem van bottom up evaluatie worden uitgewerkt in de evaluatie van leidinggevenden. Op deze manier wordt er ook een systematiek ontwikkeld om medewerkers de kans te geven verbeterpunten aan te geven voor hun leidinggevenden. Dit past in het streven naar kwaliteitsvol leidinggeven en spoort iedereen aan om kritisch naar de organisatie te kijken. Via coachingstrajecten kan er gewerkt worden aan de aandachtspunten van de leidinggevenden.
Er werd een voorontwerp van nieuwe rechtspositieregeling opgemaakt door de algemeen directeur in overleg met het managementteam.
Het ontwerp was het voorwerp van onderhandelingen gevoerd in het bijzonder onderhandelingscomité op 7 juni 2021 en leidde tot een protocol van akkoord.
Artikel 1. De gemeenteraad keurt de rechtspositieregeling goed zoals opgenomen in bijlage bij dit besluit.
Art. 2. Deze rechtpositieregeling treedt in voege vanaf 1 september 2021, tenzij andere bepaald in de tekst, en vervangt alle voorgaande besluiten hierover.
Bijlage:
INHOUD
TITEL 1. TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN.. 7
Afdeling 1. toepassingsgebied. 7
TITEL 2. DE LOOPBAAN.. 9
Hoofdstuk i. de indeling van de graden en de procedures voor de vervulling van de betrekkingen. 9
Hoofdstuk ii. de aanwerving. 11
Afdeling 1. de algemene toelatingsvoorwaarden en de algemene aanwervingsvoorwaarden. 11
Afdeling 2. de specifieke aanwervingsvoorwaarden. 13
Afdeling 3. de aanwervingsprocedure. 14
Hoofdstuk iii. de selectieprocedure. 15
Afdeling 1. algemene regels voor de selecties 15
Afdeling 2. het verloop van de selectie. 18
Afdeling 3. wervingsreserves. 20
Afdeling 4. specifieke bepalingen voor de aanwerving van de algemeen directeur en de financieel directeur 21
Hoofdstuk iv. specifieke bepalingen voor de aanwerving in de betrekkingen die ingesteld werden ter uitvoering van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheid en in sommige tijdelijke betrekkingen. 22
Hoofdstuk v. inzetbaarheid van uitzendkrachten. 24
Hoofdstuk vi. de aanwerving van personen met een arbeidshandicap. 25
Hoofdstuk vii. de indiensttreding. 26
Hoofdstuk viii. de proeftijd met het oog op de vaste aanstelling in statutair verband 27
Afdeling 1. algemene bepalingen. 27
Afdeling 2. de duur van de proeftijd en de evaluatie tijdens de proeftijd. 27
Afdeling 3. de vaste aanstelling in statutair verband. 29
Hoofdstuk ix. opvolging en evaluatie tijdens de loopbaan. 30
Afdeling 1. algemene bepalingen. 30
Afdeling 2. feedbacktraject 31
Afdeling 3. functioneringstraject 31
Afdeling 4. het evaluatietraject 32
Afdeling 5. de evaluatiecriteria. 32
Afdeling 6. de evaluatoren en het verloop van de evaluatie. 33
Afdeling 7. de evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie. 34
Afdeling 8. het beroep tegen de evaluatie. 35
Afdeling 9. specifieke bepalingen voor de evaluatie van de algemeen directeur en de financieel directeur 38
Hoofdstuk x. vorming. 42
Afdeling 1. algemene bepalingen. 42
Afdeling 2. de vormingsplicht 43
Afdeling 3. het vormingsrecht 44
Afdeling 4. compensatie. 46
Hoofdstuk xi. de administratieve anciënniteiten. 47
Hoofdstuk xii. de functionele loopbaan. 50
Afdeling 1. algemene bepalingen. 50
Afdeling 2. de functionele loopbanen per niveau. 50
Hoofdstuk xiii. de bevordering. 52
Afdeling 1. algemene bepalingen. 52
Afdeling 2. de selectie. 53
Afdeling 3. bevorderingsreserves. 53
Afdeling 4. de bevorderingsvoorwaarden per niveau en per rang. 54
Afdeling 5. de bevordering. 56
Hoofdstuk xiv. de vervulling van een vacature door interne personeelsmobiliteit 57
Afdeling 1. algemene bepalingen. 57
Afdeling 2. de voorwaarden en procedures voor de interne personeelsmobiliteit 58
Hoofdstuk xv. de vervulling van een vacature door externe personeelsmobiliteit 61
TITEL 3. OPDRACHTHOUDERSCHAP EN DE WAARNEMING VAN EEN HOGERE FUNCTIE 63
Hoofdstuk i. het opdrachthouderschap. 63
Hoofdstuk ii. de waarneming van een hogere functie. 64
TITEL 4. DE AMBTSHALVE HERPLAATSING.. 65
Hoofdstuk i. de ambtshalve herplaatsing van het vast aangestelde statutaire personeelslid in een functie van dezelfde rang. 65
Hoofdstuk ii. de ambtshalve herplaatsing van het vast aangestelde statutaire personeelslid in een functie van een lagere graad. 67
Hoofdstuk iii. de herplaatsing van het contractuele personeelslid. 68
TITEL 5. HET VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PERSONEELSLID EN DE DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING.. 69
Hoofdstuk i. het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid. 69
Hoofdstuk ii. de definitieve ambtsneerlegging van het statutaire personeelslid. 71
Hoofdstuk iii. de uitdiensttreding van het contractuele personeelslid. 73
TITEL 6. overdracht en terbeschikkingstelling van het PERSONEEL 74
Hoofdstuk i. de overdracht van personeel. 74
Hoofdstuk ii. de terbeschikkingstelling van personeel. 75
TITEL 7. HET SALARIS. 76
Hoofdstuk i. algemene bepalingen. 76
Hoofdstuk ii. de toekenning van periodieke salarisverhogingen door de opbouw van geldelijke anciënniteit. 77
Afdeling 1. diensten bij een overheid. 77
Afdeling 2. diensten in de privésector of als zelfstandige. 77
Afdeling 3. de valorisatie van de diensten. 78
Hoofdstuk iii. bijzondere bepalingen. 79
Hoofdstuk iv. de betaling van het salaris. 81
TITEL 8. DE TOELAGEN, VERGOEDINGEN EN SOCIALE VOORDELEN.. 82
Hoofdstuk i. algemene bepalingen. 82
Hoofdstuk ii. de verplichte toelagen. 83
Afdeling 1. de haard- en standplaatstoelage. 83
Afdeling 2. het vakantiegeld. 83
Afdeling 3. de eindejaarstoelage. 83
Hoofdstuk iii. de onregelmatige prestaties. 84
Afdeling 1. nachtprestaties en prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen. 84
Afdeling 2. de overuren. 84
Hoofdstuk iv. de andere toelagen. 86
Afdeling 1. de toelage voor het waarnemen van een hogere functie. 86
Afdeling 2. de permanentietoelage. 86
Afdeling 3. de toelage voor opdrachthouderschap. 86
Hoofdstuk v. de vergoeding voor reis- en verblijfskosten. 87
Afdeling 1. algemene bepalingen. 87
Afdeling 2. de vergoeding voor reiskosten. 87
Hoofdstuk vi. de sociale voordelen. 89
Afdeling 1. de elektronische maaltijdcheques. 89
Afdeling 2. de hospitalisatieverzekering. 92
Afdeling 3. de vergoeding van de kosten van het woon-werkverkeer. 92
Afdeling 4. de begrafenisvergoeding. 93
Afdeling 5. andere sociale voordelen. 93
Afdeling 6. vergoeding van de conciërge. 95
TITEL 9. VERLOVEN EN AFWEZIGHEDEN.. 96
Hoofdstuk i. algemene bepalingen. 96
Hoofdstuk ii. de jaarlijkse vakantiedagen. 97
Hoofdstuk iii. de feestdagen. 99
Hoofdstuk iv. bevallingsverlof. 100
Hoofdstuk v. opvangverlof, pleegzorgverlof en pleegouderverlof. 101
Hoofdstuk vi. arbeidsongeschiktheid. 104
Hoofdstuk vii. de disponibiliteit. 107
Afdeling 1. algemene bepalingen. 107
Afdeling 2. de disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit 108
Afdeling 3. de disponibiliteit wegens ambtsopheffing. 109
Hoofdstuk viii. het verlof voor opdracht. 110
Hoofdstuk ix. het omstandigheidsverlof. 111
Hoofdstuk x. het onbetaald verlof. 113
Hoofdstuk xi. federale thematische verloven/ Vlaams zorgkrediet. 115
Afdeling 1. algemene bepalingen. 115
Afdeling 2. Vlaams zorgkrediet 115
Afdeling 3. palliatieve verzorging. 116
Afdeling 4. ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan. 117
Afdeling 5. loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid 118
Afdeling 6. mantelzorgverlof 118
Hoofdstuk xii. politiek verlof. 118
Hoofdstuk xiii. vakbondsverlof. 118
Hoofdstuk xiv. voorbehoedverlof of profylaxeverlof. 119
Hoofdstuk xv. de dienstvrijstellingen. 120
TITEL 10. slotbepalingen.. 121
Hoofdstuk i. overgangsbepalingen. 121
Hoofdstuk ii. opheffingsbepalingen en inwerkingtredingsbepalingen. 122
Afdeling 1. opheffingsbepalingen. 122
afdeling 2. inwerkingtredingsbepalingen. 122
Bijlage I. UITGEWERKTE SALARISSSCHALEN.. 123
Bijlage II. overzicht van de verloven en afwezigheden.. 129
Deze rechtspositieregeling is van toepassing op:
Deze rechtspositieregeling is eveneens van toepassing op OCMW-cliënten die met toepassing van artikel 60 §7, van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van 8 juli 1976 tijdelijk tewerkgesteld worden in een betrekking bij het OCMW of ter beschikking gesteld worden van een derde. De verloning gebeurt principieel met toepassing van loonschaal E1-E3, trap 0. Van deze loonschaal kan gemotiveerd afgeweken worden door het Vast Bureau binnen de loonschalen van toepassing binnen het lokaal bestuur. Het arbeidsreglement van de plaats van tewerkstelling is integraal van toepassing, alsook de algemeen geldende regels en in het bijzonder de Arbeidsovereenkomstenwet en de Loonbeschermingswet.
Deze rechtspositieregeling is niet van toepassing op het gesubsidieerd personeel van het onderwijs, het niet gesubsidieerd onderwijzend personeel en op vrijwilligers, gelegenheidsmedewerkers, jobstudenten, verenigingswerkers en monitoren.
Elke verwijzing naar een persoon is genderneutraal en wordt omschreven als ‘hij’.
Afdeling 2. algemene bepalingen
Voor de toepassing van deze rechtspositieregeling wordt verstaan onder:
a. de gemeenteraad, voor de algemeen directeur en de financieel directeur;
b. het college van burgemeester en schepenen, voor de overige personeelsleden van de gemeente;
c. het vast bureau, voor de personeelsleden van het OCMW.
De graden worden ingedeeld in vijf niveaus. De niveaus stemmen, met uitzondering van de niveaus D en E, overeen met een diplomavereiste van een bepaald onderwijsniveau.
De niveaus en de daarmee overeenstemmende diploma’s of getuigschriften zijn:
De lijst van erkende diploma’s of getuigenschriften per niveau wordt door de Vlaamse minister, bevoegd voor binnenlandse aangelegenheden, vastgesteld.
Alleen de erkende diploma’s of getuigschriften op de lijst vermeld in het Ministerieel Besluit van 19 februari 2013 tot vaststelling van de lijst van erkende diploma’s of getuigschriften per niveau ter uitvoering van artikel 11, §2, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007, en latere wijzigingen, en de buitenlandse diploma’s die daarmee gelijkgesteld worden, komen bij aanwerving in aanmerking.
Gelijkwaardige diploma’s komen eveneens in aanmerking.
De kandidaten leveren het bewijs van de gelijkstelling of gelijkwaardigheid.
Paragraaf 2
Aan de volgende graden worden de salarisschalen en de functionele loopbanen verbonden die overeenkomen met de ernaast vermelde lettercijfercode.
NIVEAU E |
RANG |
SCHALEN |
1 basisgraad |
Ev |
E1-E2-E3 |
NIVEAU D |
RANG |
SCHALEN |
1 basisgraad |
Dv |
D1-D2-D3 |
1 (technische) hogere graad |
Dx |
D4-D5 |
NIVEAU C |
RANG |
SCHALEN |
|
|||
1 basisgraad |
Cv |
C1-C2-C3 |
|
|||
1 hogere graad |
Cx |
C4-C5 |
|
|||
NIVEAU B |
RANG |
SCHALEN |
|
|||
1 basisgraad |
Bv |
B1-B2-B3 |
|
|||
1 hogere graad |
Bx |
B4-B5 |
|
|||
|
NIVEAU A |
RANG |
SCHALEN |
|||
|
1 basisgraad |
Av |
A1a-A2a-A3a |
|||
|
1 hogere graad |
Ax |
A4a-A4b |
|||
De aanstellende overheid verklaart een betrekking, ongeacht haar rangindeling, vacant via:
Zij houdt hierbij redelijkerwijze rekening met het eigen personeelsbestand.
Bij een combinatie van een procedure van interne mobiliteit met een aanwervings- of bevorderingsprocedure, gelden de regels van de aanwervings- respectievelijk bevorderingsprocedure.
Bij de aanwervingsprocedure worden tegelijk personen extern aan het bestuur en personeelsleden van het bestuur uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de betrekking.
Bij de bevorderingsprocedure en bij de procedure van interne personeelsmobiliteit worden alleen personeelsleden van het eigen bestuur uitgenodigd om zich voor de vacante betrekking kandidaat te stellen, tenzij de aanstellende overheid beslist een beroep te doen op externe personeelsmobiliteit.
Met toepassing van artikel 196 §1 DLB kan de aanstellende overheid met een of meer overheden een samenwerkingsovereenkomst sluiten voor de gezamenlijke werving en selectie van hun personeel en, in voorkomend geval, voor het aanleggen van gemeenschappelijke wervingsreserves.
Om in aanmerking te komen voor een functie moeten de kandidaten:
Het passend gedrag wordt getoetst aan de hand van een uittreksel uit het strafregister. Als daarop een ongunstige vermelding voorkomt, mag de kandidaat daarover een schriftelijke toelichting voorleggen.
De medische geschiktheid van de kandidaat moet in overeenstemming met artikel 27 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op het personeelslid vaststaan voor de effectieve tewerkstelling. Medische controle van de kandidaat-personeelsleden kan alleen maar als de bevoegde preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, na de voorgeschreven risicoanalyse, de functie heeft uitgeroepen tot hetzij een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid, een activiteit met welbepaald risico of een activiteit verbonden aan voedingswaren.
De volgende functies zijn voorbehouden voor Belgen, omdat uit de functiebeschrijving blijkt dat ze een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of werkzaamheden omvatten die strekken tot de bescherming van de belangen van het bestuur:
- algemeen directeur;
- financieel directeur.
Voor de overige statutaire functies moeten de kandidaten onderdaan zijn van de EER of van de Zwitserse Bondsstaat.
De contractuele functies zijn slechts toegankelijk voor kandidaten die tot het wettige verblijf in België zijn toegelaten en een algemene toegang hebben tot de arbeidsmarkt.
Om in aanmerking te komen voor aanwerving, moeten de kandidaten:
Als relevante beroepservaring wordt zowel ervaring bij een overheid, als in de privésector of als zelfstandige verstaan. De relevantie van de beroepservaring wordt door de aanstellende overheid beoordeeld overeenkomstig artikel 113.
Het personeelslid dat tewerkgesteld is in een deeltijdse functie nadat het geslaagd is voor selectieproeven, is vrijgesteld van nieuwe selectieproeven wanneer de wekelijkse prestaties binnen die functie uitgebreid worden of wanneer de functie voltijds wordt.
De aanstellende overheid kan, indien nodig of gewenst, op een objectieve en gemotiveerde basis volgende aanvullende aanwervingsvoorwaarden vaststellen, met respect voor de bepalingen van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en het personeel en de vakbonden en haar personeel:
In uitzonderlijke gevallen en op grond van vooraf vastgestelde, objectieve criteria kan de aanstellende overheid bij de vacantverklaring van een betrekking van niveau A, B of C beslissen om de diplomavereiste die als regel geldt voor dat niveau te schrappen. Die schrapping kan enkel als de functie noch op basis van functiebeschrijving, noch krachtens een reglementering van de hogere overheid een diploma vergt.
Een kandidaat die niet over het vereiste diploma beschikt, komt in aanmerking als hij, ofwel:
De beslissing om geen diplomavereiste op te leggen, moet steunen op objectieve criteria.
Aan elke aanwerving gaat een externe en interne bekendmaking van de vacature met een oproep tot kandidaten vooraf. De externe bekendmaking gebeurt minimaal via de website van het bestuur en met respect voor de Grondwet.
Het vacaturebericht omvat de omschrijving van de functie, de voorwaarden, de wijze en het tijdstip waarop de kandidaturen dienen ingediend.
Paragraaf 1 is niet van toepassing:
- bij een bestaande wervingsreserve die geldig is voor de vacature;
- als de wekelijkse prestaties van een deeltijdse betrekking uitgebreid worden of als die betrekking omgezet wordt in een voltijdse betrekking. Als er meerdere personeelsleden in aanmerking komen, richt de aanstellende overheid een oproep tot die personeelsleden voor de vervulling van de extra uren en maakt het zijn keuze op basis van een vergelijking van de kandidaturen.
Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens zeven kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel.
De datum van de verzending van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend.
Aan elke aanwerving gaat een selectieprocedure vooraf.
De kandidaten moeten uiterlijk op het moment van de eerste selectietechniek voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden, de selectie en de medische geschiktheid indien van toepassing voor de functie uitgezonderd, en leveren het bewijs hiertoe. Laatstejaarsstudenten leggen een studiebewijs en verklaring voor dat ze binnen een termijn van maximum drie maanden zullen deelnemen aan de eindexamens voor het behalen van hun diploma.
De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de voorgelegde bewijzen, tenzij de raad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt het uitvoerend orgaan van het bestuur de geldigheid ervan. Op basis van die beoordeling wordt beslist welke kandidaten tot de selectieprocedure worden toegelaten. De kandidaten die geweigerd worden, worden daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht met vermelding van de reden voor de weigering.
Om te kunnen deelnemen aan de selectieprocedure volstaat een kopie of een gewoon afschrift voor de bewijzen. Eensluidend verklaarde afschriften worden alleen gevraagd aan de kandidaat die aangesteld wordt in de functie.
In afwijking van §1 worden kandidaten die aan alle aanwervingsvoorwaarden voldoen, behalve aan de voorwaarde van een aanvullende opleiding, tot de selectieprocedure toegelaten, als de aanwervingsvoorwaarden bepalen dat ze het attest of getuigschrift van de aanvullende opleiding binnen een vastgelegde tijdspanne moeten behalen.
Elke selectie wordt uitgevoerd op basis van selectiecriteria en met behulp van een of meer selectietechnieken.
De selectiecriteria en de selectietechnieken zijn afgestemd op de functiebeschrijving en peilen eveneens naar de waarden en attitude van de kandidaten. Voor functies van dezelfde graad zijn de selectietechnieken gelijkwaardig.
De algemeen directeur stelt de functiebeschrijving vast, met uitzondering van de eigen functiebeschrijving en deze van financieel directeur, waarvoor de raad bevoegd is.
De selecties worden uitgevoerd door een selectiecommissie, die als volgt wordt samengesteld:
De mandatarissen, de algemeen directeur als hij aanstellende overheid is en de afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties mogen uitsluitend als waarnemer bij de selectie aanwezig zijn, inclusief de psychotechnische onderzoeken. Zij mogen niet aanwezig zijn bij het kiezen van de vragen en het delibereren over de uitslag van de selecties.
De selecties kunnen geheel of gedeeltelijk uitgevoerd worden door een extern selectiebureau.
Het selectiebureau voert de selectie uit in overeenstemming met de rechtspositieregeling en met de opdracht.
De selectietechnieken zoals vermeld in artikel 18, e, f en g worden afgenomen door een selectiebureau of door een persoon die daartoe bevoegd is in overeenstemming met het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling en het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010 ter uitvoering van dat decreet.
De leden van de selectiecommissies respecteren de volgende gedragsregels en wettelijke voorschriften bij selecties:
Niemand kan als lid van de selectiecommissie zetelen wanneer een familieverwantschap tot in de tweede graad wordt vastgesteld tussen hem en een kandidaat of wanneer er een nauwe band bestaat.
De leden en de voorzitter van de selectiecommissie worden nominatief door de aanstellende overheid aangewezen, tenzij de raad de aanstellende overheid is. In dat geval wijst het uitvoerend orgaan van het bestuur de leden aan.
De selectieprocedures resulteren in een niet bindende rangschikking van de geslaagde of geschikt bevonden kandidaten.
De meest geschikte kandidaat wordt gekozen op basis van een volledige vergelijking van de titels en verdiensten van alle kandidaten en een uitdrukkelijke motivering in overeenstemming met de bepalingen van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen. De keuze is evenwel beperkt tot de kandidaten die ten hoogste 2% minder punten hebben behaald dan de best gerangschikte kandidaat.
De algemene regels voor de selectietechnieken zijn:
a. voor de graad van algemeen directeur bevat elke selectie naast een test die de managements- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst en een proef die de administratieve en juridische capaciteiten van de kandidaten toetst, ten minste twee selectietechnieken;
b. voor de graad van financieel directeur bevat elke selectie naast een proef die het financieel-economisch inzicht van de kandidaten toetst en een proef die de administratieve en juridische capaciteiten van de kandidaten toetst, ten minste twee selectietechnieken;
c. voor functies van niveau A/B/C bevat elke selectie ten minste twee selectietechnieken:
d. voor functies van niveau D en E bevat elke selectie ten minste één selectietechniek.
Voor een functie in een knelpuntberoep, ongeacht het niveau, bevat elke selectie ten minste één selectietechniek.
De selectietechnieken zoals bedoeld in paragraaf 1 kunnen zijn (niet-limitatief):
a. een competentieproef: de kandidaat wordt geconfronteerd met een probleemsituatie (m.b.t. de inhoudelijke en organisatorische werking van de dienst of afdeling) die zich tijdens de latere uitoefening van de functie kan voordoen. De kandidaat tracht een oplossing uit te werken, waarbij de competenties vereist voor de functie op basis van de functiebeschrijving en het competentieprofiel worden getoetst. De competentieproef kan georganiseerd worden in de vorm van een thuisopdracht.
b. een gevalstudie: omvat de specifieke beschrijving van één of meer situaties of praktijkgevallen die verband houden met de dienst, en waarover de gegevens tijdens het examen aan de kandidaat worden bezorgd. De wetgeving of specifieke kennis m.b.t. de functie kan hierin worden verwerkt. De gevalstudie kan georganiseerd worden in de vorm van een thuisopdracht.
c. een test die de managements- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst.
d. een proef die het financieel-economisch inzicht van de kandidaten toetst.
e. een proef die de administratieve en juridische capaciteiten van de kandidaten toetst.
f. een assessment center: tijdens een assessment center wordt de kandidaat beoordeeld door twee verschillende assessoren die daarvoor een geïntegreerde set van technieken gebruiken. Dit capacitair onderzoek op niveau van de functie beoogt de evaluatie van de voor de functie vereiste vaardigheden en attitudes. Er wordt een uitspraak gedaan naar de geschiktheid van de kandidaat.
g. een psychotechnische screening: een psychotechnische screening bestaat uit een op de functie en werkomgeving gerichte persoonlijkheidsvragenlijst en psychotechnische testen afgestemd op het niveau en de aard van de functie(groep). Er wordt een uitspraak gedaan naar de geschiktheid van de kandidaat.
h. een persoonlijkheidsvragenlijst: een op de functie en werkomgeving gerichte persoonlijkheidsvragenlijst waarvan de resultaten gelden als informatie bij het mondeling gedeelte.
i. een praktische proef: de kandidaten moeten één of meer proeven doen in overeenstemming met de opdrachten zoals omschreven in de functiebeschrijving.
j. een gestructureerd sollicitatiegesprek of mondelinge proef: evaluatie van de overeenstemming van het profiel van de kandidaat met de specifieke vereisten van de functie, evenals van zijn motivatie, van zijn persoonlijkheid, eventuele werkervaring en van zijn interesse voor het werkterrein. De geselecteerde competenties worden grondig bevraagd. Dit kan onder meer worden gemeten via het geven van een presentatie van één of meer cases uit de gevalstudie.
Onverminderd de bepalingen van dit artikel kan de aanstellende overheid beslissen een preselectie te organiseren op basis van meerkeuzevragen, een praktische proef of een screening van het CV indien zich een groot aantal kandidaten inschrijven. In voorkomend geval beslist de aanstellende overheid hoeveel kandidaten er toegelaten worden tot de selectie.
Indien de aanstellende overheid beslist om een preselectie te laten plaatsvinden op basis van een anonieme screening van het CV vormt de voor de functie opgestelde functiebeschrijving hierbij de basis. Om elke kandidaat een objectieve screening te garanderen, zal er ofwel een sollicitatieformulier bezorgd worden dat de kandidaat naar aanleiding van zijn sollicitatie op voorhand dient in te vullen, ofwel zal de kandidaten gevraagd worden een motivatiebrief te schrijven. De kandidaat zal duidelijk gemaakt worden welk het belang is van dit sollicitatieformulier of deze motivatiebrief en met welk doel het dient ingevuld of opgesteld te worden. De kandidaat verbindt er zich toe de in het formulier gedane beweringen indien gevraagd te kunnen staven met concrete bewijsstukken.
Het resultaat van de preselectie telt niet mee voor het eindresultaat van de selectieprocedure.
De aanstellende overheid bepaalt bij de vacantverklaring van een betrekking:
Daarnaast bepaalt de aanstellende overheid:
Om als geslaagd te worden beschouwd, moeten de kandidaten voor elke selectietechniek die resulteert in een beoordeling op punten minstens vijftig procent behalen en minstens zestig procent op het geheel van het examen. De aanstellende overheid kan bij de vacantverklaring hiervan afwijken.
In geval van psychotechnische onderzoeken (assessment center/psychotechnische screening) moeten de kandidaten minstens ‘geschikt’ worden bevonden. In het geval de aanstellende overheid beslist het aantal kandidaten dat toegelaten wordt tot psychotechnische onderzoeken te beperken, beslist de selectiecommissie op basis van de reeds afgelegde selectietechnieken welke kandidaten toegelaten worden tot deze onderzoeken.
De niveau- of capaciteitstest, vermeld in artikel 8, onderzoekt of de kandidaat in staat is te functioneren op het niveau waarin de functie is gesitueerd.
De kandidaat die een attest of getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij voor dezelfde of voor een vergelijkbare functie bij dezelfde of een andere overheid al eerder geslaagd is voor een niveau- of capaciteitstest als vermeld in het eerste lid, behoudt gedurende maximum twee jaar na afname van deze test het gunstige resultaat daarvan. Deze termijn kan met maximum één jaar worden verlengd.
Paragraaf 3
Kandidaten die, wegens ziekte of overmacht niet kunnen deelnemen, verliezen hun aanspraak op verdere deelname aan de selectieprocedure.
De kandidaten worden van het verloop van de selectieprocedure op de hoogte gebracht.
De kandidaten worden ten minste zeven kalenderdagen op voorhand geïnformeerd over de dag waarop de eerste selectieproef wordt afgenomen.
Als de selectieproef een preselectie bevat, worden de kandidaten daarvan ten minste zeven kalenderdagen op voorhand op de hoogte gebracht.
De selectiecommissie maakt voor elke selectietechniek, en in voorkomend geval van de preselectie, een verslag op. Het verslag vermeldt per kandidaat het resultaat.
De selectiecommissie maakt bij de afsluiting van de selectieprocedure een eindverslag op met vermelding van de deelresultaten van de kandidaten en van hun eindresultaat.
Artikel 23
De kandidaten worden op de hoogte gebracht van het resultaat van de selectie. Kandidaten hebben op hun verzoek recht of feedback door de selectiecommissie en toegang tot de selectieresultaten in overeenstemming met de bepalingen van het bestuursdecreet van 7 december 2018.
De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking of voor toekomstige vacatures of ze een wervingsreserve aanlegt en bepaalt de geldigheidsduur ervan die maximaal, inclusief verlengingen, 5 jaar bedraagt.
De geldigheidsduur vangt aan vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum van het eindrapport van de selectie.
Indien de gemeente en het OCMW in toepassing van hoofdstuk 3 BVR externe personeelsmobiliteit een gezamenlijke selectieprocedure voeren, beslissen de aanstellende overheden over de wervingsreserve zoals bedoeld in paragraaf 1.
Alle geslaagde of geschikt bevonden kandidaten die niet onmiddellijk worden aangesteld, worden in de wervingsreserve opgenomen.
De aanstellende overheid kan geen nieuwe wervingsreserve aanspreken zolang er voor dezelfde functie of graad nog kandidaten opgenomen zijn in een daarvoor nog geldige wervingsreserve.
Met toepassing van artikel 17 wordt de eerst gerangschikte kandidaat van de wervingsreserve het eerst geraadpleegd om de vacature te vervullen.
Kandidaten kunnen door de aanstellende overheid uit de wervingsreserve worden geschrapt indien zij:
- naar aanleiding van een vacature niet reageren binnen de veertien kalenderdagen;
- zonder ernstige motivatie een aanbod voor een vacante functie weigeren;
- een ongunstige beoordeling ontvangen hebben bij het bestuur als tijdelijke titularis van de functie waarvoor ze in de wervingsreserve opgenomen werden.
Binnen de veertien kalenderdagen na de melding van de schrapping kan de kandidaat die uit de wervingsreserve wordt geschrapt bij de aanstellende overheid gemotiveerd beroep aantekenen. De aanstellende overheid kan zijn beslissing tot schrapping al dan niet handhaven.
De raad stelt de functiebeschrijving vast voor de functies van algemeen directeur en financieel directeur.
Als de functie van algemeen directeur of financieel directeur door aanwerving vervuld wordt, moet de kandidaat houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A.
De selectie voor de aanwerving in de functies van algemeen directeur en financieel directeur kan geheel of gedeeltelijk uitbesteed worden aan een extern selectiebureau.
De selectie wordt uitgevoerd op basis van de selectiecriteria en met behulp van verschillende selectietechnieken. De selectiecriteria en selectietechnieken zijn afgestemd op de functiebeschrijving.
De selectietechnieken voor de functie van algemeen directeur bevatten in elk geval een test die de managements- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst. Deze test wordt uitgevoerd door een extern selectiebureau.
De selectietechnieken voor de functie van financieel directeur bevatten in elk geval een proef die het financieel-economisch inzicht van de kandidaten toetst.
Voor de aanwerving en selectie in:
gelden de bepalingen van artikel 32.
De aanstellende overheid kan aan volgende personeelscategorieën een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 31 aanbieden:
- personeelsleden aangesteld in statutair of contractueel dienstverband die op het moment van de aanstelling niet voltijds tewerkgesteld zijn, op voorwaarde dat hun totale tewerkstelling bij het bestuur niet meer dan 38 uur bedraagt en dat de taakinhoud en het profiel van beide functies overeenstemmen;
- personeelsleden wiens overeenkomst op korte termijn afloopt of recent afgelopen is, op voorwaarde dat de taakinhoud en het profiel van beide functies overeenstemmen;
- stagiairs die het afgelopen jaar werkzaam zijn geweest binnen het bestuur.
Indien paragraaf 1 niet van toepassing is, en er een lopende wervingsreserve voor de functie bestaat, put de aanstellende overheid uit deze wervingsreserve.
De kandidaten worden voor de aanstelling geraadpleegd volgens de principes van artikel 17 en tegen de voorwaarde dat ze op korte termijn beschikbaar zijn.
Indien er geen wervingsreserve bestaat, geldt de volgende procedure:
- De aanstellende overheid doet een oproep tot kandidaten voor de vacatures voor die betrekkingen op minstens één van volgende manieren:
- De aanstellende overheid nodigt de kandidaten uit die in aanmerking komen voor deelname aan de selectieprocedure;
- De selectie toetst de bekwaamheid van de kandidaten voor de functie. Ze wordt uitgevoerd door een selectiecommissie, die samengesteld is conform artikel 14 §1 van deze rechtspositieregeling, met uitzondering van 2 en 3.
- De selectie bestaat uit:
- Na de selectie leveren de geschikt bevonden kandidaten de bewijsstukken dat ze voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en zo nodig, aan de specifieke voorwaarden.
De aanstellende overheid kiest een kandidaat uit de geschikt bevonden kandidaten die de gevraagde bewijsstukken bezorgd hebben, en dit volgens de principes van artikel 17.
Het bestuur kan uitzendarbeid inzetten binnen de krijtlijnen van het decreet betreffende de uitzendarbeid in de Vlaams overheidsdiensten en de lokale besturen van 27 april 2018 en latere wijzigingen.
Uitzendarbeid is onder meer mogelijk in volgende gevallen:
De maximale duurtijd waarvoor uitzendarbeid is toegelaten voor elk van bovenvermelde gevallen, bedraagt 12 maanden.
Voor de inschakeling van de uitzendkrachten doet het bestuur een beroep op een uitzendbureau.
Paragraaf 3
Het uitvoerend orgaan van het bestuur is bevoegd om uitzendkrachten in dienst te nemen, mits inachtneming van de volgende regels/beperkingen:
- er kunnen geen uitzendkrachten ingezet worden om de afwezigheden op te vangen naar aanleiding van een georganiseerde werkonderbreking;
- er kan niet gewerkt worden met opeenvolgende dagcontracten.
Voorafgaand aan de tewerkstelling van de uitzendkracht brengt het bestuur de representatieve vakorganisaties op de hoogte van de indiensttreding.
Het bestuur zal jaarlijks een informatierapport bezorgen aan het Hoog Overlegcomité dat volgende informatie dient te bevatten :
Ten minste 2% van het totale aantal personeelsleden binnen het bestuur, uitgedrukt in voltijds equivalenten, bestaat uit personen met een arbeidshandicap.
De algemeen directeur stelt het aantal functies vast.
De kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden bepaald in artikel 5 en 6 evenals aan de eventuele specifieke voorwaarden.
Bij de toepassing van de selectieproeven worden de hinderpalen die verbonden zijn met de handicap, door redelijke aanpassingen verholpen.
De aanstellende overheid bepaalt de datum van indiensttreding.
Behalve in het geval van overmacht, wordt een kandidaat die niet in dienst treedt op de vastgestelde datum, geacht definitief aan zijn aanstelling te verzaken.
In alle gevallen treedt het geselecteerde personeelslid uiterlijk in dienst binnen de zes maanden na de aanstelling.
Bij indiensttreding leggen de personeelsleden de eed af overeenkomstig volgende bepalingen:
- de algemeen directeur en de financieel directeur: artikel 163 DLB;
- maatschappelijk werker: artikel 183 DLB;
- de overige personeelsleden: artikel 187 DLB.
Van de eedaflegging of de weigering ervan wordt een proces-verbaal opgemaakt.
De tewerkstelling van contractueel personeel wordt geregeld door de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Artikel 40
De proeftijd beoogt de integratie van het statutaire personeelslid op proef in het bestuur en de inwerking in zijn functie en stelt de aanstellende overheid in staat de geschiktheid van het personeelslid voor de functie te verifiëren.
Artikel 41
Met het personeelslid worden de nodige afspraken gemaakt voor de integratie in het bestuur en de inwerking in zijn functie. De leidinggevende van het statutaire personeelslid op proef maakt onder de eindverantwoordelijkheid van de algemeen directeur de concrete afspraken voor de actieve inwerking van het personeelslid in zijn functie en zijn integratie in de diensten van het lokaal bestuur. Hij duidt een collega-personeelslid aan als coach die het vast aangestelde personeelslid op proef begeleidt tijdens de proeftijd. De coach is beschikbaar voor vragen over het werk en helpt het personeelslid op proef bij de uitoefening van de functie.
Het statutaire personeelslid op proef moet de informatie, begeleiding en de vorming krijgen die nodig is voor de uitoefening van de functie, waarin het is aangesteld.
Artikel 42
De duur van de proeftijd bedraagt:
- 12 maanden voor de decretale graden en de personeelsleden van niveau A;
- 6 maanden voor de overige personeelsleden.
Artikel 43
Paragraaf 1
Voor de berekening van de duur van de proeftijd worden in aanmerking genomen:
Paragraaf 2
De proeftijd wordt verlengd met de totale duur van de afwezigheden als het totale aantal afwezigheden, met uitzondering van die vermeld in §1, punt 2, meer is dan vijfentwintig werkdagen ongeacht de duur van de proeftijd.
Paragraaf 3
Als de voorwaarden bepalen dat de kandidaten na de indiensttreding een attest of getuigschrift kunnen behalen, dan wordt de proeftijd vastgesteld rekening houdend met de normale studieduur die nodig is om die akte te behalen.
Artikel 44
De diensten die een kandidaat ononderbroken tot de datum van zijn statutaire aanstelling op proef in tijdelijk verband heeft vervuld in dezelfde functie als de functie waarin hij aangesteld wordt, worden in aanmerking genomen voor de proeftijd, op voorwaarde dat het personeelslid daarvoor een gunstig evaluatieresultaat heeft gekregen.
Artikel 45
Het statutaire personeelslid op proef wordt geëvalueerd door twee leidinggevenden, waaronder ook de rechtstreekse leidinggevende.
Waar dit gemotiveerd wordt op basis van de hiërarchische positie van een personeelslid of de beperkte omvang van het personeelsbestand kan de evaluatie worden toevertrouwd aan één leidinggevende.
Artikel 46
Paragraaf 1
De personeelsleden hebben recht op opvolging en feedback in het kader van hun ontwikkeling over hun wijze van functioneren. De personeelsleden worden opgevolgd en geëvalueerd.
Paragraaf 2
Als drie maanden van de proeftijd verstreken zijn, wordt het statutaire personeelslid op proef onderworpen aan een tussentijdse evaluatie.
In het tussentijdse evaluatiegesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van het personeelslid in zijn functie vordert en de mate waarin het personeelslid voldoet aan de functievereisten.
Na een evaluatiegesprek stellen de evaluatoren de tussentijdse evaluatie van de proeftijd vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat afdoende onderbouwt. Het resultaat is gunstig of ongunstig.
Paragraaf 3
Het statutaire personeelslid op proef dat een ongunstig evaluatieresultaat heeft gekregen voor de tussentijdse evaluatie van de proeftijd wordt
- ofwel uitgenodigd om afspraken te maken over de verbetering van het functioneren met het oog op de eindevaluatie van de proeftijd in het geval de proeftijd zes maanden bedraagt of een volgende tussentijdse evaluatie na een periode van drie maanden in geval de proeftijd twaalf maanden bedraagt. Indien het evaluatieresultaat opnieuw ongunstig is, wordt het personeelslid ontslagen.
- ofwel ontslagen.
In geval van ontslag hoort de aanstellende overheid het personeelslid vooraf.
Artikel 47
De eindevaluatie van de proeftijd vindt plaats voor de afloop van de proeftijd.
Na een evaluatiegesprek stellen de evaluatoren de eindevaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt.
Artikel 48
Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is ofwel gunstig ofwel ongunstig.
Het statutaire personeelslid op proef dat na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt ontslagen.
De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf.
Artikel 49
Na afloop van de proeftijd behoudt het statutaire personeelslid op proef zijn hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de aanstellende overheid beslist over de vaste aanstelling of het ontslag.
Artikel 50
Het statutaire personeelslid op proef wordt vast aangesteld in statutair verband, op voorwaarde dat het:
Het personeelslid wordt vast aangesteld in statutair verband in de functie waarin het op proef werd aangesteld en gaat in op de datum waarop de proeftijd effectief verstreken is.
Artikel 51
Paragraaf 1
Dit hoofdstuk is van toepassing op zowel de vast aangestelde statutaire personeelsleden als op de contractuele personeelsleden.
Voor de contractuele personeelsleden gelden de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten onverminderd.
Paragraaf 2
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de algemeen directeur en de financieel directeur, met uitzondering van afdeling 9.
Artikel 52
Paragraaf 1
De personeelsleden hebben recht op opvolging en feedback in het kader van hun ontwikkeling over hun wijze van functioneren (= feedbacktraject).
In voorkomend geval doorlopen zij een functioneringstraject en eventueel een evaluatietraject.
Paragraaf 2
De leidinggevende streeft zoveel als mogelijk naar een zelfstandige uitwerking van de doelstellingen door de medewerkers, maar ondersteunen waar nodig.
Artikel 53
De personeelsleden worden vooraf geïnformeerd over alle aspecten van het opvolgings- en evaluatiebeleid en over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn.
Artikel 54
De algemeen directeur zorgt voor de interne organisatie van het opvolgings- en evaluatiebeleid.
Hij zorgt voor gestandaardiseerde uitnodigingen en formulieren voor alle gesprekken zoals vermeld in dit hoofdstuk.
Artikel 55
Paragraaf 1
Het personeelslid krijgt feedback over zijn manier van functioneren.
Paragraaf 2
Naast informele feedback krijgt het personeelslid minstens eenmaal per kalenderjaar formeel feedback over zijn manier van functioneren.
De feedback neemt de vorm aan van een feedbackgesprek met het personeelslid. Onder “feedbackgesprek” wordt verstaan: een gelijkwaardig, persoonlijk en vertrouwelijk tweegesprek tussen de rechtstreekse leidinggevende en het personeelslid met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de dienst, de optimale kwaliteit van de dienstverlening, alsook de persoonlijke ontwikkeling van het personeelslid. Tijdens dit gesprek toetsen de rechtstreeks leidinggevende en het personeelslid de functiebeschrijving, het competentieprofiel, de evaluatiecriteria en de afgesproken doelstellingen onderling af.
Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende brengen te bespreken punten aan.
Ter voorbereiding van het feedbackgesprek bevraagt de leidinggevende in voorkomend geval de medewerkers van het personeelslid op basis van een gestandaardiseerde vragenlijst.
Paragraaf 3
Een feedbackgesprek resulteert in een feedbacknota met daarin concrete acties, doelstellingen en eventueel met bepaalde aandachtspunten.
Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende ondertekenen de feedbacknota voor akkoord. Indien het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de feedbacknota aangetekend verzonden naar zijn domicilieadres. In dat geval heeft het personeelslid het recht een nota op te stellen om de reden van weigering te verklaren.
Artikel 56
Paragraaf 1
Indien er aandachtspunten zijn, of indien feiten of gedragingen van het personeelslid daartoe aanleiding geven, nodigt de rechtstreeks leidinggevende het personeelslid in elk geval uit voor een functioneringsgesprek. Aandachtspunten zijn zaken die een probleem vormen en waaraan moet gewerkt worden. In voorkomend geval worden de besproken aandachtspunten, feiten of gedragingen opgevolgd en binnen de drie maanden opnieuw besproken in een functioneringsgesprek.
Ter voorbereiding van het functioneringsgesprek bevraagt de leidinggevende in voorkomend geval de medewerkers van het personeelslid op basis van een gestandaardiseerde vragenlijst.
Paragraaf 2
Een functioneringsgesprek resulteert in een afsprakennota met daarin concrete acties, doelstellingen en eventueel bepaalde aandachtspunten.
Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende ondertekenen de afsprakennota voor akkoord. Indien het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de afsprakennota aangetekend verzonden naar zijn domicilieadres. In dat geval heeft het personeelslid het recht een nota op te stellen om de reden van weigering te verklaren.
Artikel 57
Indien het functioneren van het personeelslid aanleiding geeft tot ernstige tekortkomingen die een duidelijke verbetering noodzaken, kan de rechtstreeks leidinggevende van het personeelslid te allen tijde een evaluatietraject opstarten door middel van een bijkomend functioneringsgesprek met opstart evaluatietraject. In dit geval is de goede werking van de dienst niet meer mogelijk en/of is er een duidelijk attitudeprobleem dat niet strookt met de waarden of de deontologische code van het bestuur.
De rechtstreeks leidinggevende vraagt voor de opstart van het evaluatietraject advies aan het managementteam, tenzij het een lid van het managementteam betreft.
Ter voorbereiding van het bijkomend functioneringsgesprek met opstart evaluatietraject bevraagt de leidinggevende in voorkomend geval de medewerkers van het personeelslid op basis van een gestandaardiseerde vragenlijst .
In elk geval neemt de rechtstreeks leidinggevende de passende maatregelen met het oog op het verbeteren van de wijze waarop het betrokken personeelslid functioneert.
Artikel 58
Een eerste evaluatie kan ten vroegste plaatsvinden drie maanden na het bijkomend functioneringsgesprek met opstart evaluatietraject waarin de ernstige tekortkomingen werden aangekaart.
Artikel 59
Paragraaf 1
Het evaluatietraject wordt onderverdeeld in drie periodes:
Periode 3 kan enkel doorlopen worden indien het evaluatieresultaat na periode 1 en 2 verschillend zijn.
Paragraaf 2
Een personeelslid kan pas geëvalueerd worden indien de termijnen zoals bedoeld in paragraaf 1 redelijkerwijze geacht worden te volstaan om het personeelslid alle kansen te geven om de wijze waarop het functioneert te verbeteren.
Artikel 60
De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria. De evaluatiecriteria sluiten aan bij de functiebeschrijving, het competentieprofiel en de doelstellingen van het bestuur.
Bij de vaststelling van de evaluatiecriteria voor de evaluatie van personen met een arbeidshandicap wordt waar relevant rekening gehouden met de handicap.
Artikel 61
Het personeelslid wordt geëvalueerd door twee leidinggevenden, namelijk de eerste evaluator en de tweede evaluator, waarvan de eerste evaluator de rechtstreekse leidinggevende is.
Waar dit gemotiveerd wordt op basis van de hiërarchische positie van een personeelslid of de beperkte omvang van het personeelsbestand kan de evaluatie worden toevertrouwd aan één leidinggevende.
De algemeen directeur wijst de evaluatoren voor de verschillende diensten aan. Hij zorgt voor de opleiding van de evaluatoren en waakt over de eenduidige toepassing van het evaluatiestelsel binnen de diensten.
De evaluatoren dienen zich te engageren de gedragsregels, zoals bepaald voor de leden van de selectiecommissie, na te leven.
Artikel 62
Elke evaluator moet een opleiding tot evaluator gevolgd hebben om te mogen evalueren. De evaluatoren worden onder meer geëvalueerd op hun wijze van evalueren. Als een evaluator zelf negatief geëvalueerd wordt of een bijkomend evaluatietraject moet volgen, kan de algemeen directeur, al dan niet tijdelijk, een andere evaluator aanwijzen als dat op basis van de inhoud van de evaluatie aangewezen blijkt.
Als een evaluator in de onmogelijkheid verkeert om te evalueren, kan de algemeen directeur tijdelijk een andere evaluator aanwijzen.
Artikel 63
Paragraaf 1
De evaluatoren leggen de evaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt.
Het evaluatieverslag wordt door de evaluator(en) gedateerd en ondertekend. Het wordt binnen tien kalenderdagen aan het geëvalueerde personeelslid overhandigd. Dit gaat gepaard met een evaluatiegesprek tussen de eerste evaluator en het personeelslid. De tweede evaluator is bij het evaluatiegesprek aanwezig als het personeelslid, de eerste of de tweede evaluator daar uitdrukkelijk om vraagt.
Paragraaf 2
Na afloop van het evaluatiegesprek ondertekent het personeelslid het verslag voor kennisneming en krijgt het een afschrift. Indien het personeelslid akte wil laten nemen van opmerkingen bij het evaluatieverslag, kan het hiertoe binnen de tien kalenderdagen een document aan de eerste evaluator afgeven. De eerste evaluator tekent voor ontvangst en kennisneming. Het document met opmerkingen wordt aan het evaluatiedossier van het personeelslid toegevoegd.
Paragraaf 3
Indien het personeelslid weigert om het evaluatieverslag te ondertekenen, wordt dit aangetekend verzonden naar zijn domicilieadres.
Onderafdeling 1. de evaluatieresultaten
Artikel 64
Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig.
De eerste en de tweede evaluator streven naar een consensus over de eindconclusie van de evaluatie. Als zij niet tot overeenstemming komen, is het oordeel van de algemeen directeur doorslaggevend.
Onderafdeling 2. de gevolgen van de evaluatie
Artikel 65
Indien de evaluatie ongunstig is, nemen de evaluatoren bijkomende passende maatregelen met het oog op het verbeteren van de wijze waarop het betrokken personeelslid functioneert.
Indien de eerste en de tweede evaluatieperiode worden afgesloten met eenzelfde evaluatieresultaat, is de evaluatieprocedure beëindigd.
In geval van twee verschillende evaluatieresultaten, vangt een derde evaluatieperiode aan.
In voorkomend geval is het eindresultaat gunstig of ongunstig.
Artikel 67
Het personeelslid dat binnen dezelfde evaluatieprocedure twee keer ongunstig geëvalueerd wordt, kan ontslagen worden wegens beroepsongeschiktheid.
De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf en beslist gemotiveerd.
Artikel 68
De aanstellende overheid kan geen beslissing nemen vooraleer het beroep tegen de ongunstige evaluatie is afgehandeld en de beslissing is genomen om de evaluatie al dan niet aan te passen.
Onderafdeling 1. algemene bepalingen
Artikel 69
Het personeelslid kan beroep aantekenen tegen een ongunstige eindevaluatie.
Artikel 70
Het beroep wordt ingediend bij de personeelsdienst die het overmaakt aan de voorzitter van de beroepsinstantie.
De uiterlijke termijn voor de indiening van het beroep is vijftien kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kopie van het definitieve evaluatieverslag (= het evaluatieverslag inclusief in voorkomend geval de opmerkingen van het personeelslid).
Het beroep wordt schriftelijk ingediend. Het personeelslid krijgt een gedateerde ontvangstmelding van zijn beroep.
Onderafdeling 2. samenstelling van de beroepsinstantie
Artikel 71
Paragraaf 1
De beroepsinstantie bestaat minimaal uit drie leden.
Externe deskundigen die deel uitmaken van de beroepsinstantie zijn ofwel externe consultants gespecialiseerd in coaching en evaluatie, ofwel personeelsleden van lokale besturen die minstens een functie van een hogere rang bekleden dan het personeelslid dat in beroep gaat en die expertise hebben in personeelsevaluatie.
Interne personeelsleden die deel uitmaken van de beroepsinstantie, dienen minstens een functie van een hogere rang te bekleden.
De lokale mandatarissen, de algemeen directeur en de evaluator van het personeelslid dat beroep aantekent, mogen geen deel uitmaken van de beroepsinstantie.
De leden dienen zich ertoe te engageren de gedragsregels zoals bepaald voor de leden van de selectiecommissie na te leven.
Paragraaf 2
De leden van de beroepsinstantie worden nominatief aangesteld door het uitvoerend orgaan. Het uitvoerend orgaan wijst daarnaast een secretaris-notulist aan die niet deelneemt aan de besprekingen en aan de eindbeoordeling over het beroep.
De beroepsinstantie wijst in haar midden een voorzitter aan.
Onderafdeling 3. de werking van de beroepsinstantie
Artikel 72
De meerderheid van de leden van de beroepsinstantie moet aanwezig zijn voor de behandeling van een beroep. De voorzitter leidt de werkzaamheden van de beroepsinstantie. De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort de evaluatoren en het personeelslid binnen een termijn van vijfendertig kalenderdagen na het indienen van het beroep.
Artikel 73
Het personeelslid en de evaluatoren worden gelijktijdig gehoord in een tegensprekelijke hoorzitting onder leiding van de voorzitter van de beroepsinstantie. Het personeelslid kan zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze. Het personeelslid wordt als laatste gehoord in zijn verdediging.
Van de hoorzitting wordt ter zitting een verslag gemaakt. Het verslag geeft de standpunten van de evaluatoren en van het personeelslid weer. De secretaris, de leden van de beroepsinstantie, de evaluatoren en het personeelslid ondertekenen het verslag. Indien het personeelslid weigert te ondertekenen wordt het verslag aangetekend verzonden naar zijn domicilieadres. Het verslag maakt deel uit van het beroepsdossier.
Artikel 74
Paragraaf 1
De beroepsinstantie beraadslaagt over haar bevindingen en formuleert eenparig een gemotiveerd advies aan de algemeen directeur tot bevestiging of tot aanpassing van de evaluatie en het evaluatieresultaat.
Als er geen eenparig gemotiveerd advies tot stand komt, worden de verschillende standpunten weergegeven en ter stemming aan de leden van de beroepsinstantie voorgelegd. Alle leden zijn daarbij stemgerechtigd. De stemming is geheim. Het meerderheidsstandpunt bepaalt het gemotiveerd advies (bij minimum drie leden). Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Paragraaf 2
Het gemotiveerd advies wordt schriftelijk aan de algemeen directeur bezorgd binnen een termijn van uiterlijk vijfenveertig kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de hoorzitting. De algemeen directeur tekent het advies voor ontvangst.
Onderafdeling 4. beslissing in beroep van de algemeen directeur
Artikel 75
Binnen een termijn van vijftien kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het gemotiveerd advies beslist de algemeen directeur over de bevestiging of de aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat en deelt hij zijn gemotiveerde beslissing mee aan het personeelslid, aan de voorzitter van de beroepsinstantie en aan de evaluatoren. De kennisgeving gebeurt schriftelijk.
Bij bevestiging van de bestaande evaluatie wordt de bevestigingsbeslissing voor kennisneming door het personeelslid en door de evaluatoren ondertekend binnen een termijn van tien kalenderdagen. De beslissing maakt deel uit van het evaluatiedossier.
Bij aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat wordt de aangepaste evaluatie voor kennisneming door het personeelslid en door de evaluatoren ondertekend binnen een termijn van tien kalenderdagen.
De aangepaste evaluatie komt in de plaats van de eerdere evaluatie die het voorwerp was van het beroep en vervangt de eerdere evaluatie in het evaluatiedossier en in het personeelsdossier.
Artikel 76
Als de beroepsinstantie geen advies formuleert binnen de vastgestelde termijnen, dan is het evaluatieresultaat gunstig en past de algemeen directeur de evaluatie en het evaluatieresultaat in die zin aan.
Als de algemeen directeur geen beslissing neemt over de bevestiging of aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat binnen de vastgestelde termijnen, dan is het evaluatieresultaat gunstig.
Onderafdeling 1. de evaluatie tijdens de proeftijd
Artikel 77
Met toepassing van artikel 194 DLB, worden de algemeen directeur en de financieel directeur op proef geëvalueerd door een evaluatiecomité, bestaande uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad.
De evaluatie heeft plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de burgemeester, de voorzitter van het vast bureau, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad betrokken worden.
De regels voor de opmaak van het voorbereidend rapport van de externe deskundigen die van toepassing zijn op de evaluatie tijdens de loopbaan, zijn ook van toepassing op de evaluatie van de proeftijd.
Het evaluatiecomité stemt over het evaluatieresultaat gunstig of ongunstig. Bij staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.
Artikel 78
De algemeen directeur en de financieel directeur krijgen tussentijds terugkoppeling over hun manier van functioneren.
Artikel 79
Als de proeftijd van de algemeen directeur en van de financieel directeur voor de helft verstreken is, wordt een tussentijds evaluatiegesprek gevoerd:
In het tussentijdse evaluatiegesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van de functiehouder in zijn functie vordert en hij voldoet aan de functievereisten. Zo nodig worden schriftelijk bijsturingen afgesproken. Het tussentijdse evaluatiegesprek heeft de waarde van een formeel communicatiemoment en komt niet in de plaats van de eindevaluatie van de proeftijd.
Artikel 80
Voor het einde van de proeftijd vindt de eindevaluatie van de proeftijd plaats door het evaluatiecomité vermeld in artikel 77.
De deskundigen leveren het evaluatierapport over de proeftijd, vermeld in artikel 77, in bij het evaluatiecomité dat de eindevaluatie uitspreekt de laatste maand van de proeftijd.
Artikel 81
Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is gunstig of ongunstig.
De algemeen directeur en de financieel directeur op proef die na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige eindresultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komen voor de vaste aanstelling in statutair verband worden door de raad ontslagen.
De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf.
Artikel 82
Na afloop van de proeftijd behouden de algemeen directeur en de financieel directeur op proef hun hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de raad beslist over de vaste aanstelling in statutair verband of het ontslag.
De raad neemt zijn beslissing tot ontslag uiterlijk binnen drie maanden na de eindevaluatie van het evaluatiecomité.
Onderafdeling 2. opvolging en evaluatie tijdens de loopbaan
Artikel 83
De algemeen directeur en de financieel directeur hebben recht op opvolging en feedback in het kader van hun ontwikkeling over hun wijze van functioneren (= feedbacktraject).
In voorkomend geval doorlopen zij een functioneringstraject en eventueel een evaluatietraject.
Artikel 84
De bepalingen van afdeling 2 tot en met 4 zijn overeenkomstig van toepassing, met dien verstande dat het evaluatiecomité zoals bedoeld in §2 optreedt als rechtstreeks leidinggevende.
Het evaluatiecomité laat zich hierbij begeleiden door externe deskundigen in het personeelsbeleid.
Met toepassing van artikel 194 DLB, worden de algemeen directeur en de financieel directeur in voorkomend geval geëvalueerd door een evaluatiecomité, bestaande uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad.
De evaluatie heeft plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de burgemeester, de voorzitter van het vast bureau, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad betrokken worden.
Artikel 85
De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria. De evaluatiecriteria worden vastgesteld voor:
Na het overleg bespreekt het college van burgemeester en schepenen de voorgestelde evaluatiecriteria met de externe deskundigen in het personeelsbeleid die verantwoordelijk zijn voor het voorbereidend rapport voor de evaluatie en stuurt het die zo nodig bij.
Artikel 86
De onafhankelijkheid waarmee de financieel directeur de taken vermeld in artikel 177 DLB uitvoert, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie. De mate waarin hij zich inzet voor de uitvoering van die taken is wel een aandachtspunt in de evaluatie.
Artikel 87
Het voorbereidend rapport van de externe deskundigen bevat per evaluatiecriterium de relevante informatie, die ingewonnen wordt met behulp van:
De interviews kunnen voorafgegaan worden door anonieme vragenlijsten. Eventuele vragenlijsten hebben betrekking op de vastgestelde evaluatiecriteria. De resultaten worden verwerkt tot conclusies over de evaluatiecriteria. Ze kunnen evenwel pas gevalideerd worden indien ministens 75% van de vragenlijsten werden ingevuld. De ingevulde vragenlijsten maken geen deel uit van het evaluatiedossier.
De conclusies uit alle hoger vermelde elementen worden per evaluatiecriterium verwerkt in het voorbereidend rapport en resulteren in voorstel van eindconclusie over het functioneren.
Onderafdeling 3. de evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie
Artikel 88
Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig.
Artikel 89
Indien de evaluatie ongunstig is, neemt het college van burgemeester en schepenen bijkomende passende maatregelen met het oog op het verbeteren van de wijze waarop de betrokken functiehouder functioneert.
Indien de eerste en de tweede evaluatieperiode worden afgesloten met eenzelfde evaluatieresultaat, is de evaluatieprocedure beëindigd.
In geval van twee verschillende evaluatieresultaten, vangt een derde evaluatieperiode aan.
In voorkomend geval is het eindresultaat gunstig of ongunstig.
De functiehouder die binnen dezelfde evaluatieprocedure twee keer ongunstig geëvalueerd wordt, kan ontslagen worden wegens beroepsongeschiktheid.
De raad hoort het personeelslid vooraf en beslist gemotiveerd.
Artikel 91
De personeelsleden hebben recht op informatie en vorming zowel met betrekking tot aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van de functie als om te kunnen voldoen aan de bevorderingsvereisten.
De personeelsleden houden zich op de hoogte van de ontwikkelingen en de nieuwe inzichten in de materies waarmee zij beroepshalve belast zijn.
De vorming is een plicht als ze noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een dienst, of als ze een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van een afdeling of een implementatie van nieuwe werkmethodes en infrastructuur.
Artikel 92
Onder vorming wordt verstaan: elk begeleid en gestructureerd leertraject, ongeacht of dat intern of extern aan het bestuur georganiseerd wordt, ongeacht de duur ervan en ongeacht of het individueel dan wel in groepsverband georganiseerd wordt.
De algemeen directeur zorgt voor de concrete invulling van het vormingsrecht en van de vormingsplicht op basis van de vastgestelde vormingsbehoeften.
Artikel 93
Als er meerdere personeelsleden in aanmerking komen voor een bepaalde vormingsactiviteit en een gelijktijdige deelname vanwege het dienstbelang niet mogelijk is, kan de leidinggevende, naar gelang van het geval, op basis van een van de volgende criteria voorrang geven:
Artikel 94
Een vormingsbeleid is het geheel van systematische en expliciete beslissingen rond leren, vorming, training en opleiding, met als doel zowel kennis en vaardigheden als competenties en talenten te ontwikkelen.
Dit moet er voor zorgen dat personeelsleden hun loopbaanverwachtingen waarmaken, organisaties hun (veranderende) doelstellingen behalen en dat organisaties en personeelsleden kunnen inspelen op de uitdagingen die zich in de toekomst stellen.
Een vormingsbeleid kan men zien als de manier waarop gedacht wordt over de ontwikkeling van personeelsleden (visie). Anderzijds gaat het ook over de planning, organisatie en uitvoering van leeractiviteiten (acties).
Het vormingsplan is de operationele vertaling van het vormingsbeleid.
Naast de vormingsnoden, de planning en de kost hiervan, beschrijft het vormingsplan ook de te bereiken doelen, waardoor het bestuur haar (veranderende) doelstellingen kan behalen en haar personeelsleden kunnen groeien in hun job en hun loopbaan.
Jaarlijks stelt de algemeen directeur een vormingsplan op, na overleg met het managementteam. Dit plan bevat de opleidingen en de vormingen die voorzien zijn voor het volgende kalenderjaar (organisatiebreed, per dienst of op individueel niveau). Dit vormingsplan wordt goedgekeurd door het uitvoerend orgaan.
De algemeen directeur kan tijdens het kalenderjaar waarop het vormingsplan van toepassing is, bijkomende vormingen goedkeuren, vormingen annuleren of uitstellen binnen de principes zoals vastgelegd in de bepalingen van het dagelijks bestuur. Jaarlijks wordt over de uitvoering van het vormingsplan gerapporteerd aan het uitvoerend orgaan.
Artikel 95
Het personeelslid dat in dienst treedt, neemt deel aan een leertraject dat zijn integratie in het bestuur en zijn inwerking in de functie bevordert.
Het leertraject kan bestaan uit:
Artikel 96
Het personeelslid kan verplicht worden om vorming te volgen:
Artikel 97
Met behoud van de toepassing van de gevolgen van de evaluatie wordt vorming aangeboden die afgestemd is op de vastgestelde behoeften aan het personeelslid met een ongunstige evaluatie tijdens de loopbaan.
Artikel 98
De verplichting om aan vormingsactiviteiten deel te nemen gaat uit van de algemeen directeur.
De personeelsleden kunnen van de verplichting tot deelname aan de opgelegde vormingsactiviteit geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden als daar ernstige redenen voor zijn, andere dan overmacht. Het personeelslid dat meent een ernstige reden te hebben voor een vrijstelling van de verplichte deelname, vraagt die vrijstelling voor de start van de vormingsactiviteit aan bij de algemeen directeur.
Artikel 99
Het personeelslid dat wil deelnemen aan een vormingsactiviteit vraagt daartoe toestemming aan zijn leidinggevende. Het personeelslid motiveert zijn aanvraag.
Artikel 100
De leidinggevende neemt kennis van de vormingsaanvraag, geeft er een advies over en bezorgt de vormingsaanvraag onmiddellijk aan de algemeen directeur.
Artikel 101
De algemeen directeur toetst de aanvraag aan de vastgestelde vormingsbehoeften, de planning en de beschikbare middelen. Hij overlegt daarover zo nodig met de leidinggevende en het personeelslid.
De algemeen directeur beslist over de toestemming of de weigering binnen de principes zoals vastgelegd in de bepalingen van het dagelijks bestuur. Hij motiveert zijn beslissing.
Artikel 102
De toestemming voor deelname aan een vormingsactiviteit kan geweigerd worden op grond van de volgende algemene criteria:
Als de vorming om een van deze redenen geweigerd wordt, kan in overleg met de leidinggevende en het personeelslid een geschikt alternatief aangeboden worden.
Artikel 103
Het personeelslid dat om een ernstige reden niet kan deelnemen aan een aangevraagde en toegestane vormingsactiviteit, deelt dat zonder uitstel voor de aanvang van de vormingsactiviteit mee aan zijn leidinggevende. De leidinggevende kan een ander personeelslid in de mogelijkheid stellen om de vorming te volgen.
Artikel 104
Het personeelslid dat aan een extern georganiseerde vormingsactiviteit deelneemt, geeft na afloop daarvan feedback aan de leidinggevende met het oog op de evaluatie van de vorming en de verdere kennisdeling in de organisatie.
Artikel 105
De mate waarin het personeelslid na deelname aan vormingsactiviteiten in zijn dagelijks werk toepassing maakt van de geleerde vaardigheden of van de verworven kennis, is een element in zijn evaluatie.
Artikel 106
Het personeelslid dat deelneemt aan vormingsactiviteiten krijgt daarvoor dienstvrijstelling. De periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Als de vormingsactiviteit buiten de werkuren doorgaat, krijgt het personeelslid daarvoor in principe inhaalrust. De regeling rond onregelmatige prestaties is niet van toepassing.
In het geval het personeelslid op eigen initiatief deelneemt aan toegestane interne of externe vormingsactiviteiten, kan de algemeen directeur beslissen het personeelslid daarvoor een gedeeltelijke compensatie te verlenen.
De compensatie wordt genomen in afspraak met de leidinggevende, rekening houdend met het dienstbelang.
Artikel 107
De algemeen directeur kan aan het personeelslid studieverlof onder de vorm van dienstvrijstelling toekennen. De periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Artikel 108
Het bestuur draagt de kosten voor de deelname aan de vormingsactiviteiten. Tot die kosten behoren ook de kosten voor de verplaatsing naar en van de plaats waar de vormingsactiviteit doorgaat. Het personeelslid dient daartoe de bewijsstukken van de verplaatsingskosten in.
De regeling die geldt voor dienstverplaatsingen is van toepassing op de verplaatsingen voor vorming.
Artikel 109
Met administratieve anciënniteiten worden de anciënniteiten bedoeld die gebruikt worden voor het verloop van de loopbaan.
De volgende administratieve anciënniteiten zijn van toepassing op het personeelslid:
Artikel 110
De administratieve anciënniteiten worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Ze nemen een aanvang op de eerste dag van een maand. Als de diensten geen aanvang hebben genomen op de eerste dag van een maand of geen einde hebben genomen op de laatste dag van een maand, worden de gedeelten van maanden weggelaten.
Er gebeurt geen pro-rataberekening van de administratieve anciënniteiten.
Artikel 111
De graadanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de aanstelling op proef voor statutaire personeelsleden en sinds de aanstelling voor contractuele personeelsleden in een bepaalde graad of een daarmee vergelijkbare graad.
De niveauanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de aanstelling op proef voor statutaire personeelsleden en sinds de aanstelling voor contractuele personeelsleden in een of meer graden van een bepaald niveau of van een daarmee vergelijkbaar niveau.
Paragraaf 3
De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die gepresteerd zijn bij een overheid.
Paragraaf 4
Onder werkelijke diensten worden alle diensten verstaan die recht geven op het salaris of die, wat het statutaire personeelslid betreft, bij ontstentenis van een salaris gelijkgesteld worden met dienstactiviteit, alsook elke periode van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de corona-epidemie
Paragraaf 5
Onder overheid wordt verstaan:
Paragraaf 6
De diensten die gepresteerd werden bij een andere overheid dan het lokaal bestuur, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van graadanciënniteit, niveauanciënniteit en dienstanciënniteit.
Aan het personeelslid met beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt graadanciënniteit, niveauanciënniteit en dienstanciënniteit toegekend als die beroepservaring relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld.
De algemeen directeur kan beslissen tot een verhoudingsgewijze valorisatie.
Artikel 112
Paragraaf 1
De schaalanciënniteit is de anciënniteit verworven bij het lokaal bestuur in een bepaalde salarisschaal van de functionele loopbaan van een bepaalde graad. Ze neemt een aanvang op de datum van de aanstelling op proef voor statutaire personeelsleden en op de datum van aanstelling voor contractuele personeelsleden, in die graad.
De diensten die krachtens de rechtspositieregeling recht geven op een salaris alsook elke periode van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de corona-epidemie geven recht op de toekenning van schaalanciënniteit. Uitkeringen bij ziekte of arbeidsongeschiktheid van een contractueel personeelslid worden met salaris gelijkgesteld.
De volgende periodes van onbezoldigde volledige afwezigheid komen in aanmerking voor de toekenning van schaalanciënniteit:
De schaalanciënniteit die voor die periodes van onbezoldigde afwezigheid wordt toegekend, mag in het totaal niet meer belopen dan twaalf maanden.
Paragraaf 2
De beroepservaring die relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld, en die het personeelslid heeft opgedaan bij een andere overheid, in de privésector of als zelfstandige, geeft recht op de toekenning van schaalanciënniteit voor zover die ervaring is opgedaan in een functie van minimaal dezelfde rang indien het overheidservaring betreft.
De algemeen directeur kan beslissen tot een verhoudingsgewijze valorisatie.
Artikel 113
De relevantie van de beroepservaring wordt beoordeeld op basis van een vergelijking van die ervaring met de voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken van de beroepservaring binnen de zes maanden die volgen op de aanstelling. Bewijsstukken die na deze periode worden ingediend kunnen pas uitwerking hebben de eerste maand volgend op de indiening, tenzij het personeelslid aantoont dat hij de bewijsstukken buiten zijn wil om niet binnen de periode van zes maanden volgend op de aanstelling kon aanleveren.
Als bewijsstukken kunnen worden aanvaard:
Wanneer het (kandidaat-)personeelslid wegens overmacht geen attest van de vorige werkgever(s) met omschrijving van de ervaring kan voorleggen (bijvoorbeeld bij het ophouden van het bestaan van de vorige werkgever(s)), dient het deze tewerkstelling op een andere manier te bewijzen. Dit kan bijvoorbeeld door het aanvragen van een attest bij een natuurlijk persoon die vroeger aan het bedrijf verbonden was in een verantwoordelijke functie.
Wanneer het (kandidaat-)personeelslid hiertoe, mits alle mogelijkheden uitgeput te hebben, niet in staat is, wordt het toegestaan andere bewijsmiddelen aan te wenden. Indien de betrokkene aan de hand van een attest van een officiële instantie (bijvoorbeeld de pensioendienst) kan attesteren werkzaam te zijn geweest bij een vorige werkgever, en in het CV duidelijk aangeeft om welke betrekking het ging, dan kan de algemeen directeur beslissen om deze anciënniteit in rekening te brengen.
De algemeen directeur kan beslissen tot een verhoudingsgewijze valorisatie.
Artikel 114
De functionele loopbaan bestaat uit de toekenning van opeenvolgende salarisschalen die met een en dezelfde graad verbonden zijn.
Bij elke aanstelling in een graad krijgt het personeelslid de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan van die graad, tenzij anders bepaald.
Artikel 115
Een volgende salarisschaal kan enkel toegekend worden indien het personeelslid de vereiste schaalanciënniteit bereikt en zich niet in een lopend evaluatietraject bevindt. In voorkomend geval kan het personeelslid doorstromen op het ogenblik dat het evaluatietraject gunstig werd afgesloten.
Artikel 116
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau A:
Voor de graden van rang Av:
A1a-A2a-A3a:
Voor de graden van rang Ax:
A4a-A4b: van A4a naar A4b na 9 jaar schaalanciënniteit in A4a.
Artikel 117
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau B:
Voor de graden van rang Bv:
B1-B2-B3:
Voor de graad van rang Bx:
B4-B5: van B4 naar B5 na 9 jaar schaalanciënniteit in B4.
Artikel 118
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau C:
Voor een graad van rang Cv:
C1-C2-C3:
a. van C1 naar C2 na 4 jaar schaalanciënniteit in C1;
b. van C2 naar C3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in C1 en C2.
Voor de graad van rang Cx:
C4-C5: van C4 naar C5 na 9 jaar schaalanciënniteit in C4.
Artikel 119
De functionele loopbaan en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau D:
Voor de graad van rang Dv:
D1-D2-D3:
a. van D1 naar D2 na 4 jaar schaalanciënniteit in D1;
b. van D2 naar D3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in D1 en D2.
Voor de graad van rang Dx: (voor personeelsleden waarvoor uit de functiebeschrijving blijkt dat de functiehouder in hoofdzaak de leiding over een ploeg medewerkers zal uitoefenen en op voorwaarde dat de functiehouder van die graad die leidinggevende opdracht ook effectief vervult)
D4-D5: van D4 naar D5 na 9 jaar schaalanciënniteit in D4.
Artikel 120
De functionele loopbaan en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau E:
Voor de graad van rang Ev:
E1-E2-E3:
a. van E1 naar E2 na 4 jaar schaalanciënniteit in E1;
b. van E2 naar E3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in E1 en E2.
Artikel 121
De bevordering is de aanstelling van een personeelslid in een functie van een graad van een hogere rang in overeenstemming met de indeling en rangschikking van de graden in de personeelsformatie.
Een bevordering is alleen mogelijk in een vacante betrekking van de personeelsformatie.
De aanstellende overheid verklaart de betrekking bij bevordering vacant.
Artikel 122
Paragraaf 1
Voor de deelname aan een bevorderingsprocedure komen de volgende personeelsleden in aanmerking:
a. ze zijn na 1 januari 2009 aangesteld na een aanwervings- en selectieprocedure als vermeld in Titel II hoofdstuk II en III;
b. ze zijn voor 1 januari 2009 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
De datum van 1 januari 2009 wordt voor personeelsleden bedoeld in artikel 1, 6° van deze rechtspositieregeling gelezen als 1 juli 2011.
Paragraaf 2
De aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling.
De personeelsleden die vanwege hun afwezigheid geen kennis kunnen nemen van de vacature binnen de termijn nodig voor de indiening van de kandidaturen, worden per post op de hoogte gebracht van de vacature.
Paragraaf 3
Het vacaturebericht omvat de omschrijving van de functie, de salarisschaal, de bevorderingsvoorwaarden en de wijze en het tijdstip waarop de kandidaturen dienen ingediend.
Paragraaf 4
Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens zeven kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel.
De datum van de verzending van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend.
Artikel 123
De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen, tenzij de raad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt het uitvoerend orgaan van het bestuur de geldigheid.
Alleen kandidaten die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.
Artikel 124
Om voor bevordering in aanmerking te komen moeten de kandidaten voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in afdeling 4 en zich niet in een lopend evaluatietraject bevinden.
Indien krachtens een reglementering van de hogere overheid het bezit van een bepaald diploma wordt opgelegd, moeten de kandidaten bijkomend voldoen aan die diplomavereiste om voor bevordering in aanmerking te komen.
Artikel 125
De algemene bepalingen vastgesteld in artikel 13 tot en met 23, artikel 20 §2, 2e lid uitgezonderd, over de selectieprocedure bij aanwerving, zijn van overeenkomstige toepassing op de selecties in het kader van een bevorderingsprocedure.
Artikel 126
Paragraaf 1
Bij een bevorderingsprocedure wordt altijd een bevorderingsreserve aangelegd.
De aanstellende overheid bepaalt bij de vacantverklaring van een betrekking de geldigheidsduur van de bevorderingsreserve die maximaal, inclusief verlengingen, 5 jaar bedraagt.
De geldigheidsduur vangt aan vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum van het eindrapport van de selectie.
Indien de gemeente en het OCMW in toepassing van hoofdstuk 3 BVR externe personeelsmobiliteit een gezamenlijke selectieprocedure voeren, beslissen de aanstellende overheden over de bevorderingsreserve zoals bedoeld in paragraaf 1.
Paragraaf 3
Alle geslaagde of geschikt bevonden kandidaten die niet onmiddellijk worden aangesteld, worden in de bevorderingsreserve opgenomen.
Paragraaf 4
De aanstellende overheid kan geen nieuwe bevorderingsprocedure aanspreken zolang er voor dezelfde functie nog kandidaten opgenomen zijn in een daarvoor nog geldige bevorderingsreserve.
Paragraaf 5
Met toepassing van artikel 17 wordt de eerst gerangschikte kandidaat van de bevorderingsreserve het eerst geraadpleegd om de vacature te vervullen.
Artikel 127
De bevorderingsvoorwaarden zijn:
Voor de decretale graden (algemeen directeur en financieel directeur):
a. titularis zijn van een graad van niveau A;
b. ten minste 2 jaar niveauanciënniteit hebben in niveau A;
c. slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 128
De bevorderingsvoorwaarden zijn:
Voor een graad van rang Ax (A4a-A4b):
a. titularis zijn van de graad A1a-A3a;
b. ten minste 2 jaar graadanciënniteit in A1a-A3a;
c. slagen voor de selectieprocedure.
Voor een graad van rang Av (A1a-A3a):
a. titularis zijn van een graad van niveau B;
b. ten minste 2 jaar niveauanciënniteit hebben in niveau B;
c. slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 129
De bevorderingsvoorwaarden zijn:
Voor een graad van rang Bx (B4-B5):
a. titularis zijn van de graad B1-B3;
b. ten minste 2 jaar graadanciënniteit in B1-B3;
c. slagen voor de selectieprocedure.
Voor een graad van rang Bv (B1-B3):
a. titularis zijn van een graad van niveau C;
b. ten minste 2 jaar niveauanciënniteit hebben in niveau C;
c. slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 130
De bevorderingsvoorwaarden zijn:
Voor een graad van rang Cx (C4-C5):
a. titularis zijn van de graad C1-C3;
b. ten minste 2 jaar graadanciënniteit in C1-C3;
c. slagen voor de selectieprocedure.
Voor een graad van rang Cv (C1-C3):
a. titularis zijn van een graad van niveau D;
b. ten minste 2 jaar niveauanciënniteit hebben in niveau D;
c. slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 131
De bevorderingsvoorwaarden zijn:
Voor een graad van rang Dx (D4-D5):
a. titularis zijn van de graad D1-D3;
b. ten minste 2 jaar graadanciënniteit in D1-D3;
c. slagen voor de selectieprocedure.
Voor een graad van rang Dv (D1-D3):
a. titularis zijn van een graad van niveau E;
b. ten minste 2 jaar niveauanciënniteit hebben in niveau E;
c. slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 132
De aanstellende overheid bepaalt de datum van de bevordering van het geselecteerde personeelslid.
Het personeelslid dat zonder onderbreking tot de bevordering een graad bij wijze van hogere functie heeft waargenomen wordt in die graad bevorderd met ingang van de datum waarop de hogere functie vacant werd.
De bevordering kan evenwel niet teruggaan tot voor de datum waarop de betrokkene aan alle voorwaarden om tot de graad te worden bevorderd, voldeed, en tot voor de datum waarop hij de functie daadwerkelijk waargenomen heeft.
Artikel 133
Het personeelslid dat bevorderd wordt, is onderworpen aan een proeftijd die dezelfde duur heeft als de proeftijd bij aanwerving in die functie. In voorkomend geval zijn de bepalingen van de proeftijd bij aanwerving van overeenkomstige toepassing op de proeftijd na bevordering, met uitzondering van de bepalingen rond de evaluatie van de proeftijd.
Het personeelslid op proef na bevordering krijgt opvolging en feedback zoals bedoeld in hoofdstuk IX. In voorkomend geval kan er een evaluatietraject opgestart worden.
Artikel 134
Het personeelslid dat werd bevorderd, moet de betrekking met de taken en verantwoordelijkheden eraan verbonden, opnemen.
Bij bevordering van een vast aangesteld personeelslid statutair personeelslid naar een contractuele functie behoudt het vast aangesteld personeelslid ten persoonlijke titel ook in de contractuele functie zijn statutair dienstverband.
Artikel 135
Onder interne personeelsmobiliteit voor de vervulling van een vacature wordt verstaan: de heraanstelling van een personeelslid in een vacante betrekking van de personeelsformatie die in dezelfde graad of in een andere graad van dezelfde rang is ingedeeld.
De aanstellende overheid beslist of een vacante betrekking door interne personeelsmobiliteit wordt ingenomen.
Artikel 136
Voor de deelname aan een procedure van interne personeelsmobiliteit komen de volgende personeelsleden in aanmerking:
a. ze zijn na 1 januari 2009 aangesteld na een aanwervings- en selectieprocedure als vermeld in Titel II, hoofdstuk II en III;
b. ze zijn voor 1 januari 2009 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
De datum van 1 januari 2009 wordt voor personeelsleden bedoeld in artikel 1, 6° van deze rechtspositieregeling gelezen als 1 juli 2011.
De procedure van interne personeelsmobiliteit is niet van toepassing op de functies van algemeen directeur en financieel directeur.
Artikel 137
De aanstellende overheid beslist over de heraanstelling. De heraanstelling is niet tijdelijk, maar definitief.
De bepalingen over de proeftijd zijn niet van toepassing na een procedure van interne personeelsmobiliteit.
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 126 wordt in voorkomend geval een mobiliteitsreserve aangelegd.
Artikel 138
De kandidaten moeten ten minste:
Bovendien mogen de kandidaten zich niet in een lopend evaluatietraject bevinden.
Artikel 139
Paragraaf 1
De aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling.
De personeelsleden die vanwege hun afwezigheid geen kennis kunnen nemen van de vacature binnen de termijn nodig voor de indiening van de kandidaturen, worden per post op de hoogte gebracht van de vacature.
Paragraaf 2
Het vacaturebericht omvat de omschrijving van de functie, de salarisschaal, de voorwaarden, de wijze en het tijdstip waarop de kandidaturen dienen ingediend.
Paragraaf 3
Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens zeven kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel.
De datum van de verzending van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend.
Paragraaf 4
De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen, tenzij de raad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt het uitvoerend orgaan van het bestuur de geldigheid.
Alleen kandidaten die voldoen aan de voorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor
Artikel 140
Paragraaf 1
De vacature kan vervuld worden door functiewijziging of door graadverandering.
Bij functiewijziging komen de kandidaten in aanmerking die in dezelfde graad zijn aangesteld als de graad van de vacante functie.
Bij graadverandering komen de kandidaten in aanmerking die een andere graad bekleden van dezelfde rang, waaraan dezelfde salarisschalen en dezelfde functionele loopbaan verbonden zijn.
Paragraaf 2
Als de functie vervuld wordt door functiewijziging, dan worden de kandidaten onderworpen aan een gestructureerd interview dat onder meer gebaseerd is op de selectiecriteria, afgeleid van de functiebeschrijving voor de vacante functie.
Paragraaf 3
Als de functie vervuld wordt door graadverandering, dan worden de kandidaten onderworpen aan een selectieprocedure die bestaat uit:
De aanstellende overheid bepaalt deze keuze.
Paragraaf 4
Een selectiecommissie wordt samengesteld volgens de regels vastgesteld in artikel 14, §1 uitgezonderd 2° en 3° , functioneert in overeenstemming met de bepalingen van artikel 15 en gaat na of de kandidaat voldoet aan de competentievereisten voor de vacante functie.
De leden van de selectiecommissie worden nominatief door de aanstellende overheid aangewezen, tenzij de raad de aanstellende overheid is. In dat geval wijst het uitvoerend orgaan van het bestuur de leden aan. Deze bepaling is niet van toepassing bij uitbesteding van de selectie aan een extern selectiebureau.
De selectiecommissie formuleert op basis van de selectie een conclusie over de geschiktheid of de ongeschiktheid van de kandidaten en stelt een rangorde van geschikt bevonden kandidaten voor.
Paragraaf 5
Als de vacante functie zowel door functiewijziging als door graadverandering toegankelijk is, dan is §2 van toepassing voor de wijze waarop nagegaan wordt of de kandidaten voldoen aan de competentievereisten voor de functie.
Artikel 141
Het personeelslid behoudt na de heraanstelling in een andere functie, ongeacht of die tot dezelfde of tot een andere graad behoort, de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de functionele loopbaan van zijn vorige functie. Het personeelslid dat heraangesteld wordt in een functie waarmee een andere functionele loopbaan met andere salarisschalen verbonden is, behoudt zijn schaalanciënniteit en wordt met die schaalanciënniteit ingeschaald in de overeenstemmende salarisschaal van de nieuwe functionele loopbaan. Het personeelslid dat als gevolg van die inschaling een lager jaarsalaris zou krijgen, behoudt zijn vorige jaarsalaris ten persoonlijke titel zolang dat gunstiger is.
De graadanciënniteit wordt na een graadverandering vastgesteld op basis van een vergelijking van de diensten in de vorige graad met de voorwaarden en met het functieprofiel van de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt op een wijze als bepaald in artikel 112.
Artikel 142
Paragraaf 1
Overeenkomstig hoofdstuk 2 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2011 houdende regeling van de externe personeelsmobiliteit tussen sommige lokale en provinciale overheden onderling en tussen sommige lokale en provinciale overheden en de diensten van de Vlaamse overheid onderling, en houdende enkele maatregelen ter ondersteuning van de personeelsmobiliteit tussen lokale en provinciale overheden met hetzelfde werkingsgebied, en latere wijzigingen (BVR externe personeelsmobiliteit), wordt de externe personeelsmobiliteit tussen de gemeente en het OCMW vastgesteld. De regeling is wederkerig en gelijk voor de gemeente en het OCMW.
De externe personeelsmobiliteit tussen de vermelde overheden wordt verwezenlijkt op de volgende manieren of op één van de volgende manieren:
1° door deelname van de personeelsleden aan de procedure voor interne mobiliteit;
2° door deelname van de personeelsleden aan de bevorderingsprocedure.
Enkel de vast aangestelde statutaire personeelsleden, ongeacht hun administratieve toestand, en de contractuele personeelsleden die beantwoorden aan de criteria om bij de eigen overheid in aanmerking te komen voor deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit, respectievelijk aan de bevorderingsprocedure, komen in aanmerking voor de externe personeelsmobiliteit.
De aanstellende overheid doet bij elke vacature een beroep doet op externe personeelsmobiliteit. De aanstellende overheid verzoekt het OCMW/de gemeente om de vacature intern bekend te maken. In dit geval gelden de bepalingen van het BVR externe personeelsmobiliteit integraal.
Paragraaf 2
Overeenkomstig hoofdstuk 3 van het BVR externe personeelsmobiliteit, organiseren de aanstellende overheden bij toepassing van de aanwervingsprocedure of bevorderingsprocedure samen selectieprocedures voor alle vacatures in betrekkingen die zowel bestaan bij de gemeente als bij het OCMW.
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 24 en 126 van deze rechtspositieregeling, kunnen de aanstellende overheden na een gezamenlijke selectieprocedure ook een gemeenschappelijke wervingsreserve of bevorderingsreserve van de geslaagde kandidaten aanleggen.
Voor het overige gelden de bepalingen van hoofdstuk 3 van het BVR externe personeelsmobiliteit onverkort.
Paragraaf 3
Overeenkomstig hoofdstuk 4 van het BVR externe personeelsmobiliteit wordt de procedure van externe personeelsmobiliteit vastgesteld tussen het lokaal bestuur en andere overheden (lokale en provinciale overheden die niet hetzelfde werkingsgebied hebben en de diensten van de Vlaamse Overheid).
Bij de toepassing van de procedure van externe personeelsmobiliteit worden de personeelsleden van de lokale en provinciale overheden en van de diensten van de Vlaamse overheid zoals vermeld in artikel 21, tweede lid van het BVR externe personeelsmobiliteit, of de personeelsleden van een bepaald segment van die overheidsarbeidsmarkt, uitgenodigd zich kandidaat te stellen voor een vacante betrekking. Enkel de vast aangestelde statutaire personeelsleden in een gelijkwaardige graad en de contractuele personeelsleden in een gelijkwaardige graad die bij de eigen overheid aangeworven werden na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen, kunnen zich kandidaat stellen.
De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking of ze een beroep doet op de procedure zoals bedoeld in deze paragraaf. In voorkomend geval bepaalt ze op welk segment van de overheidsarbeidsmarkt ze een beroep doet.
Voor het overige gelden de bepalingen van hoofdstuk 4 van het BVR externe personeelsmobiliteit onverkort.
TITEL 3. OPDRACHTHOUDERSCHAP EN DE WAARNEMING VAN EEN HOGERE FUNCTIE
Artikel 143
Onder opdrachthouderschap wordt verstaan: de belasting van een personeelslid in dienst met een in de tijd beperkte opdracht die zijn functie, naar taakinhoud, verantwoordelijkheden en functievereisten aanzienlijk verzwaart.
Het opdrachthouderschap kan alleen toegepast worden op functies in graden van niveau A, B en C. Statutaire personeelsleden dienen bovendien de proeftijd beëindigd te hebben .
Artikel 144
Paragraaf 1
De algemeen directeur brengt de personeelsleden die daartoe wegens de aard van hun functie in aanmerking komen, op de hoogte van de opdracht met het oog op de kandidaatstelling.
De mededeling bevat een inhoudelijke omschrijving van de opdracht en van de gevraagde competenties en vermeldt de uiterste termijn voor de indiening van de kandidaturen voor de opdracht.
De algemeen directeur toetst de ingediende kandidaturen aan de opdracht en aan de daarvoor geldende competentievereisten en beslist op basis van een vergelijking van de kandidaten over de toewijzing van de opdracht.
De algemeen directeur kan eveneens na evaluatie van de opdracht een einde stellen aan de opdracht. Het personeelslid wordt van de beslissing in kennis gesteld.
Paragraaf 2
Onder personeelsleden die daartoe wegens de aard van hun functie in aanmerking komen, worden verstaan onder meer personeelsleden die nuttige terreinkennis hebben voor de opdracht, personeelsleden die ervaring hebben met projectmatig werken en die daartoe de nodige competenties hebben ontwikkeld.
Artikel 145
De opdrachthouder krijgt voor de duur van de opdracht een toelage zoals bepaald in artikel 207 en 208.
Artikel 146
Dit hoofdstuk is met uitzondering van de waarnemingstoelage niet van toepassing op de waarneming in de functies van algemeen directeur en financieel directeur.
Artikel 147
Paragraaf 1
Als de titularis van een functie tijdelijk afwezig is of als de functie definitief vacant is, kan de aanstellende overheid beslissen dat de functie waargenomen wordt door een personeelslid van een lagere graad.
Onder lagere graad wordt elke graad verstaan die door bevordering rechtstreeks toegang geeft tot de waar te nemen functie. De waarnemer moet niet aan de bevorderingsvoorwaarden voor de waar te nemen functie voldoen.
Paragraaf 2
De aanstellende overheid beslist wie de hogere functie waarneemt.
Paragraaf 3
De waarneming van een hogere functie in een betrekking die definitief vacant is, mag ten hoogste zes maanden duren. Die termijn mag, als dat noodzakelijk is voor de goede werking van de dienst, verlengd worden op voorwaarde dat de procedure om de betrekking definitief te vervullen op het ogenblik van de verlenging ingezet is.
Paragraaf 4
De waarnemer van de hogere functie beschikt over alle prerogatieven die verbonden zijn met die functie.
Artikel 148
Paragraaf 1
Een functie kan worden waargenomen zowel door een vast aangesteld statutair personeelslid als door een contractueel personeelslid.
Paragraaf 2
Indien een vast aangesteld statutair personeelslid de functie waarneemt krijgt hij een toelage zoals bedoeld in artikel 202 en 203.
Paragraaf 3
Indien een contractueel personeelslid de functie waarneemt, geldt bovendien:
TITEL 4. DE AMBTSHALVE HERPLAATSING
Artikel 149
Paragraaf 1
De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang gebeurt op initiatief van de aanstellende overheid.
Ze houdt in dat het vast aangestelde statutaire personeelslid herplaatst wordt in een andere, passende functie van dezelfde graad of in een passende functie van een andere graad van dezelfde rang.
Paragraaf 2
De aanstellende overheid beslist over de ambtshalve herplaatsing. Ze voert hierover vooraf een gesprek met het vast aangestelde statutaire personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar definitief.
Het personeelslid wordt ten minste tien kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die voorgesteld worden.
Artikel 150
De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wordt toegepast als de betrekking van een vast aangesteld statutair personeelslid afgeschaft wordt en het personeelslid zijn betrekking niet in overgangsregeling behoudt.
De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang kan ook toegepast worden:
Artikel 151
Paragraaf 1
De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wegens afschaffing van de betrekking, is alleen mogelijk in een vacante functie.
De ambtshalve herplaatsing tijdens een lopend evaluatietraject kan slechts toegepast worden als het traject aantoont dat het personeelslid beschikt over competenties die in de andere functie beter tot hun recht kunnen komen.
De ambtshalve herplaatsing wegens afschaffing van de betrekking heeft voorrang op de vervulling van de vacature door een procedure van aanwerving, bevordering of interne personeelsmobiliteit.
Als er meerdere overtallige personeelsleden in aanmerking komen voor ambtshalve herplaatsing in een vacature, krijgt het personeelslid dat het best beantwoordt aan de competentievereisten voor de vacante functie voorrang.
Paragraaf 2
Het personeelslid behoudt na de ambtshalve herplaatsing de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in zijn vorige functie.
Als het personeelslid herplaatst wordt in een functie van een andere graad, wordt graadanciënniteit toegekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 112.
Artikel 152
Paragraaf 1
Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat binnen de 12 maanden na een bevordering een evaluatietraject doorloopt met ongunstig eindresultaat, wordt opnieuw aangesteld in zijn vorige functie, of in een andere, vacante functie van zijn vorige graad, als zijn vorige functie niet meer vacant is.
Het personeelslid krijgt opnieuw de salarisschaal die het verworven had in zijn vorige functie of graad.
De schaalanciënniteit die opgebouwd werd in de functie van de hogere graad tijdens de proeftijd, wordt overgedragen naar de schaalanciënniteit in de functie van de lagere graad.
Paragraaf 2
Het vast aangestelde statutaire personeelslid kan op initiatief van het bestuur herplaatst worden in een functie van een lagere graad wanneer de bevoegde gezondheidsdienst het personeelslid niet langer geschikt acht om zijn functie of een functie van dezelfde graad uit te oefenen, maar wel geschikt acht voor de uitoefening van een passende functie van een lagere graad.
Voor de vaststelling van het salaris, de salarisschaal en de schaalanciënniteit wordt rekening gehouden met het salaris, de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het personeelslid verworven had in zijn vorige graad.
Paragraaf 3
Een vast aangesteld statutair personeelslid dat om functionele of persoonlijke redenen zelf verzoekt om herplaatsing in een functie van een lagere graad, kan worden aangesteld in een vacante passende functie van een lagere graad. Die vorm van herplaatsing kan slechts eenmaal tijdens de loopbaan toegekend worden.
Het personeelslid krijgt binnen de functionele loopbaan die verbonden is met zijn nieuwe graad, de salarisschaal waarvan het maximumbedrag het kleinste verschil vertoont met het maximumbedrag van zijn vorige salarisschaal.
Als aan de vorige graad een functionele loopbaan verbonden was, wordt de schaalanciënniteit die het betrokken personeelslid had opgebouwd in zijn salarisschaal overgedragen op de nieuwe salarisschaal.
Artikel 153
De aanstellende overheid beslist over de ambtshalve herplaatsing. Ze voert hierover vooraf een gesprek met het personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar definitief.
Het betrokken personeelslid wordt ten minste tien kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die voorgesteld worden.
Het betrokken personeelslid kan zijn persoonlijk standpunt naar aanleiding van de voorgestelde functie of functies schriftelijk kenbaar maken.
Artikel 154
Paragraaf 1
Het contractuele personeelslid dat binnen de 12 maanden na een bevordering een evaluatietraject doorloopt met ongunstig eindresultaat, wordt opnieuw aangesteld in zijn vorige functie, of in een andere, vacante functie van zijn vorige graad, als zijn vorige functie niet meer vacant is.
Paragraaf 2
Op voorwaarde dat het contractuele personeelslid daarmee instemt en voor zover in de contractuele betrekkingen van de personeelsformatie een passende functie van dezelfde of een lagere rang vacant is, kan de herplaatsing in een functie van dezelfde of een lagere rang ook toegepast worden:
TITEL 5. HET VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PERSONEELSLID EN DE DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING
Artikel 155
Het statutaire personeelslid kan zijn hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen naar aanleiding van:
Naast de gevallen vermeld in punt 1° en 2°, en met behoud van toepassing van andere wettelijke en decretale bepalingen, kan niemand de hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen, tenzij in de gevallen die bepaald zijn in artikel 157.
Artikel 156
Het statutaire personeelslid dat 63 jaar is geworden, wordt met toepassing van artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, ambtshalve op rust gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het personeelslid, zonder dat het definitief ongeschikt is bevonden, komt tot een totaal van 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte.
Artikel 157
Ambtshalve wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid als:
De termijn, vermeld in punt 1, geldt niet in het geval van arglist of bedrog vanwege het statutaire personeelslid.
Artikel 158
Paragraaf 1
In de gevallen vermeld in artikel 157 wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid zonder opzegtermijn of verbrekingsvergoeding.
In afwijking van het eerste lid, krijgt het statutaire personeelslid van wie de onregelmatige aanstelling, vermeld in artikel 157, punt 1°, niet te wijten is aan arglist of bedrog van zijn kant, een verbrekingsvergoeding.
Het bedrag van de verbrekingsvergoeding is gelijk aan het salaris van drie maanden, als het statutaire personeelslid op de datum dat het ontslag ingaat in het totaal geen vijf jaar dienstanciënniteit bij een overheid heeft. Voor elke bijkomende periode van vijf jaar dienstanciënniteit bij een overheid wordt het bedrag verhoogd met het salaris van drie maanden.
In het salaris zijn de haard- en standplaatstoelage en elke andere salaristoeslag waaronder de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering inbegrepen, indien van toepassing.
Paragraaf 2
In de gevallen vermeld in artikel 157 stelt de aanstellende overheid het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid vast en beslist het tot ontslag van het betrokken personeelslid. Het personeelslid wordt vooraf gehoord.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief betekend. De brief deelt de beslissing en de redenen ervoor mee en vermeldt de ingangsdatum van het ontslag. Het ontslag gaat niet in met terugwerkende kracht, maar gaat in op de datum vermeld in de ontslagbeslissing, en, als daarin geen datum vermeld wordt, op de dag van de beslissing zelf.
Het statutaire personeelslid wordt bij zijn ontslag geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.
Artikel 159
Paragraaf 1
De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het statutaire personeelslid op proef:
Paragraaf 2
De aanstellende overheid kan het statutaire personeelslid op proef dat tijdens de proeftijd na aanwerving in totaal gedurende drie maanden afwezig is wegens ziekte of invaliditeit ontslaan.
Artikel 160
De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het vast aangestelde statutaire personeelslid:
In afwijking van 1°, kan de aanstellende overheid het vast aangestelde statutaire personeelslid na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in dienst houden. Het statutaire dienstverband wordt verlengd op verzoek van de aanstellende overheid of op verzoek van het personeelslid. In het eerste geval is de uitdrukkelijke instemming van het personeelslid vereist. In het tweede geval is de uitdrukkelijke instemming van de aanstellende overheid vereist. In beide gevallen verleent de aanstellende overheid de verlenging voor een periode van hoogstens één jaar, telkens verlengbaar met hoogstens één jaar. Het betrokken personeelslid behoudt gedurende de volledige periode van de verlenging de hoedanigheid van vast aangesteld statutair personeelslid.
Artikel 161
Het personeelslid dat vrijwillig ontslag neemt, stelt de aanstellende overheid daarvan schriftelijk in kennis.
De aanstellende overheid neemt kennis van het ontslag en brengt het personeelslid daarvan schriftelijk op de hoogte.
De datum waarop het statutaire personeelslid de dienst effectief verlaat, wordt vastgesteld in onderling akkoord tussen het personeelslid en de aanstellende overheid. Indien geen akkoord wordt bereikt dan geldt, te rekenen van de verzendingsdatum van de schriftelijke kennisgave door het personeelslid aan de aanstellende overheid, een opzegtermijn van 3 maanden.
Artikel 162
Paragraaf 1
Het statutaire personeelslid op proef dat wordt ontslagen heeft een opzegtermijn van één maand, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag werd betekend. De opzegtermijn wordt door geen enkele afwezigheid geschorst.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief betekend. Daarbij wordt de datum van uitwerking vermeld en wordt het personeelslid geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.
Het bestuur kan opteren om deze opzegtermijn te vervangen door een verbrekingsvergoeding. Deze keuze wordt in de ontslagbrief expliciet vermeld.
Paragraaf 2
Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat wordt ontslagen heeft een opzegtermijn van drie maanden per begonnen schijf van vijf jaar statutaire dienst vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de betekening van het ontslag. De opzegtermijn wordt door geen enkele afwezigheid geschorst.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief betekend. Daarbij wordt de datum van uitwerking vermeld en wordt het personeelslid geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.
Het bestuur kan opteren om deze opzegtermijn te vervangen door een verbrekingsvergoeding. Deze keuze wordt in de ontslagbrief expliciet vermeld.
Paragraaf 3
Het statutaire personeelslid op proef of het vast aangestelde statutaire personeelslid dat ontslagen wordt wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid krijgt voor elke deelname aan een sollicitatieprocedure bij een andere werkgever dienstvrijstelling voor de duur die daartoe nodig is. Het personeelslid stelt zijn leidinggevende op voorhand in kennis van de afwezigheid voor deelname aan de sollicitatieprocedure.
Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat ontslagen wordt wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid en vijf jaar of meer statutaire dienst heeft bij het bestuur, krijgt op zijn verzoek dienstvrijstelling om een sollicitatietraining te volgen op kosten van het bestuur en krijgt begeleiding aangeboden bij het zoeken naar een andere werkgever.
In onderling akkoord tussen het personeelslid en de aanstellende overheid kan de opzegtermijn van het vast aangestelde statutaire personeelslid dat ontslagen wordt, worden ingekort.
Artikel 163
Paragraaf 1
Indien het contractuele personeelslid een opzeggingstermijn heeft van minstens 30 weken, heeft het recht op een ontslagpakket.
Paragraaf 2
Indien het contractuele personeelslid wordt ontslagen met een opzeggingstermijn van minstens 30 weken bestaat het ontslagpakket uit een outplacementbegeleiding van 60 uren. De tijd hieraan besteed, wordt aangerekend op het sollicitatieverlof.
Paragraaf 3
Indien het contractuele personeelslid wordt ontslagen met een opzeggingsvergoeding van minstens 30 weken, bestaat het ontslagpakket uit:
- een opzeggingsvergoeding gelijk aan minstens 30 weken loon, waarvan 4 weken worden aangerekend voor de waarde van de outplacementbegeleiding;
- een outplacementbegeleiding van 60 uren, ter waarde van 1/12 van het jaarloon van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimumwaarde van 1.800 euro en een maximumwaarde van 5.500 euro.
TITEL 6. overdracht en terbeschikkingstelling van het PERSONEEL
Artikel 164
Paragraaf 1
Met behoud van andersluidende wettelijke of decretale bepalingen, kunnen de gemeente, het OCMW, eventuele autonome gemeentebedrijven of publiekrechtelijke verenigingen van het OCMW en intergemeentelijk samenwerkingsverbanden waarin een van deze besturen deelneemt aan elkaar personeel overdragen.
Beide besturen dienen akkoord te gaan met de overdracht.
Paragraaf 2
De overdracht van het personeelslid is enkel mogelijk na overleg met het betrokken personeelslid.
Paragraaf 3
Het uitvoerend orgaan van het bestuur licht het personeelslid in over de op handen zijnde beslissing en voorziet in de begeleiding naar de nieuwe betrekking.
Paragraaf 4
Bij overdracht op initiatief van het bestuur behoudt het overgedragen personeelslid zijn of haar graad, salarisschaal en zijn of haar aanspraken op de functionele loopbaan die het personeelslid had kunnen doorlopen als het bij het overdragende bestuur in dienst was gebleven, volgens de voorwaarden die daarvoor golden bij dat bestuur. Het behoud van deze rechten blijft verworven, zolang de rechtspositieregeling van het ontvangende bestuur niet gunstiger is. Ook komen de overgedragen personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen in beginsel in aanmerking voor bevordering en interne mobiliteit op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de andere personeelsleden van het ontvangende bestuur.
Paragraaf 5
Het behoud van rechten wordt gegarandeerd in de beheers- of samenwerkingsovereenkomst.
Artikel 165
Paragraaf 1
Statutaire personeelsleden kunnen ter beschikking gesteld worden aan:
1. een extern verzelfstandigd agentschap als vermeld in artikel 225 DLB;
2. een vereniging of een vennootschap als vermeld in artikel 475, 496, 501, 508 en 513 DLB;
3. een samenwerkingsverband als vermeld in deel 3, titel 3, DLB;
4. een vereniging als vermeld in artikel 386 DLB;
5. een andere overheid dan die vermeld in punt 1° tot en met punt 4° ;
6. een vereniging zonder winstoogmerk als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, waarin de gemeente al dan niet deelneemt en waarvan de activiteit verband houdt met een gemeentelijk belang.
Paragraaf 2
De terbeschikkingstelling is tijdelijk en wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen het bestuur en de rechtspersoon waaraan het personeel ter beschikking wordt gesteld.
Paragraaf 3
De terbeschikkingstelling van het personeelslid is enkel mogelijk na overleg met het betrokken personeelslid
Paragraaf 4
Het uitvoerend orgaan van het bestuur licht het personeelslid in over de op handen zijnde beslissing en voorziet in de begeleiding naar de nieuwe betrekking.
Paragraaf 5
De aanstellende overheid beslist over de individuele terbeschikkingstelling van het personeelslid en sluit de overeenkomst van terbeschikkingstelling af.
Paragraaf 6
Overeenkomstig artikel 144 bis Nieuwe Gemeentewet/artikel 61 OCMW-wet kunnen contractuele personeelsleden ter beschikking gesteld worden.
Met behoud van andersluidende wettelijke of decretale bepalingen gelden de voorwaarden zoals beschreven in dit hoofdstuk.
TITEL 7. HET SALARIS
Artikel 166
Het jaarsalaris van het personeel is vastgelegd in salarisschalen, die bestaan uit:
Artikel 167
Elke salarisschaal wordt aangeduid met één van de letters A, B, C, D, E, die overeenstemmen met de niveaus, vermeld in artikel 3 van deze rechtspositieregeling, gevolgd door een cijfer en eventueel een kleine letter a, b of c.
Het eerste lid is niet van toepassing op de algemeen directeur en de financieel directeur.
Artikel 168
De uitgewerkte salarisschalen bevinden zich in bijlage.
De salarisschaal van de algemeen directeur is de hoogste binnen het lokaal bestuur.
Artikel 169
Het personeelslid ontvangt het salaris dat overeenstemt met zijn geldelijke anciënniteit. De geldelijke anciënniteit bestaat uit het aantal dienstjaren dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het salaris.
Het personeelslid dat geen recht heeft op het meerekenen van vroegere diensten, ontvangt het beginsalaris van de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is aan zijn graad.
Het salaris van een deeltijds personeelslid wordt vastgesteld in verhouding tot zijn prestaties.
De algemeen directeur stelt het individuele jaarsalaris van de personeelsleden vast.
Artikel 170
Voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen komen alleen de werkelijke diensten in statutair of contractueel verband in aanmerking die het personeelslid als titularis van een bezoldigde betrekking heeft geleverd in dienst van:
Artikel 171
Onder werkelijke diensten worden alle diensten verstaan die recht geven op een salaris of bij ontstentenis van een salaris krachtens de rechtspositieregeling toch in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het salaris, alsook elke periode van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de corona-epidemie.
Artikel 172
Paragraaf 1
Beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt integraal in aanmerking genomen voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen, op voorwaarde dat ze relevant is voor de uitoefening van de functie.
Paragraaf 2
De relevantie van de beroepservaring wordt beoordeeld overeenkomstig artikel 113.
De geldelijke anciënniteit die op die manier verkregen wordt, blijft behouden voor het verdere verloop van de loopbaan.
Artikel 173
Paragraaf 1
De in aanmerking komende diensten worden voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit meegerekend voor honderd procent, ongeacht of ze voltijds dan wel deeltijds gepresteerd werden.
Paragraaf 2
De geldelijke anciënniteit, verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende functies, wordt voor dezelfde periode maximaal voor een volledige prestatie gevaloriseerd. Ze is bovendien in actieve deeltijdse functies niet onderling cumuleerbaar voor de toekenning van de periodieke verhogingen.
Artikel 174
De algemeen directeur stelt de duur vast van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid in het onderwijs als interim of als tijdelijk personeelslid heeft gepresteerd aan de hand van het attest, verstrekt door de bevoegde autoriteiten.
De diensten, vermeld op het attest, die in tienden zijn betaald, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal zo gewerkte dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van de rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Met de rest wordt geen rekening gehouden.
De diensten, vermeld op hetzelfde attest, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van driehonderd dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.
Artikel 175
De diensten die in aanmerking komen, worden berekend per kalendermaand. De diensten die niet zijn begonnen op de eerste dag van een maand of geëindigd op de laatste dag van een maand, worden niet meegerekend.
Artikel 176
Personeelsleden die na een onderbreking terug in dienst komen, behouden hun destijds verworven geldelijke anciënniteit. Indien zij terug in dienst komen in dezelfde graad bij het bestuur, behouden zij hun totale geldelijke en schaalanciënniteit.
Artikel 177
Het personeelslid dat schaalanciënniteit verwerft voor ervaring, opgedaan bij een andere overheid, in de privésector of als zelfstandige, wordt met de toegekende schaalanciënniteit ingeschaald in de salarisschaal van de functionele loopbaan die overeenstemt met de toegekende schaalanciënniteit.
Artikel 178
Het personeelslid dat bevorderd wordt, behoudt zijn verworven geldelijke anciënniteit. Het bekomt in zijn graad nooit een salaris dat lager is dan het salaris dat het in zijn vorige graad zou hebben gekregen.
Artikel 179
Paragraaf 1
Het personeelslid dat bevorderd wordt naar een graad van een hoger niveau heeft ten minste recht op de volgende verhoging van zijn jaarsalaris tegen 100%:
Als het jaarsalaris in de nieuwe graad niet ten minste het bedrag, vermeld in het eerste lid, hoger is dan het jaarsalaris dat het personeelslid in zijn oude graad zou hebben gekregen, wordt het jaarsalaris in de nieuwe graad verhoogd tot de minimale verhoging, vermeld in het eerste lid, bereikt wordt.
Die minimale salarisverhoging wordt gegarandeerd gedurende de hele functionele loopbaan in de graad waarnaar het personeelslid overgaat. Daartoe wordt telkens zijn oude salarisschaal, met inbegrip van de periodieke verhogingen, maar zonder het verloop in de functionele loopbaan, vergeleken met de nieuwe salarisschaal, met inbegrip van de toepassing van de periodieke verhogingen en het verloop in de functionele loopbaan.
Paragraaf 2
De minimale salarisverhoging is ook van toepassing als een personeelslid in dienst van het bestuur via een aanwervingsprocedure aangesteld wordt in een graad van een hoger niveau.
Artikel 180
Paragraaf 1
De salarisschaal van de algemeen directeur en de financieel directeur wordt vastgesteld overeenkomstig het BVR RPR.
Paragraaf 2
De salarisverhogingen van de algemeen directeur en de financieel directeur worden op evenredige wijze gespreid over 15 jaar.
Paragraaf 3
Als het inwoneraantal van de gemeente daalt onder het minimale aantal inwoners, op basis waarvan de wedde werd vastgesteld, behouden de algemeen directeur en de financieel directeur in dienst hun salarisschaal ten persoonlijke titel.
Artikel 181
Het salaris volgt het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het salaris tegen 100% wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Artikel 182
Het salaris wordt maandelijks betaald vanaf de indiensttreding. Voor het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt het vooruitbetaald. Het salaris van het overige personeel wordt betaald nadat de termijn vervallen is.
Artikel 183
Het maandsalaris is gelijk aan een twaalfde van het jaarsalaris. Het uurloon is gelijk aan 1/1976 van het jaarsalaris.
Artikel 184
Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag ervan berekend door het volledige maandsalaris te vermenigvuldigen met een van de volgende breuken:
1° indien het aantal gepresteerde dagen van die maand kleiner is dan of gelijk aan 10:
het aantal gepresteerde dagen x 1,4;
30
2° indien het aantal gepresteerde dagen van die maand groter is dan 10:
30–(het aantal niet gepresteerde dagen x 1,4);
30
Met gepresteerde dagen worden gelijkgesteld: de dagen waarop geen arbeidsprestatie wordt geleverd, maar waarvoor het salaris niettemin wordt doorbetaald.
Artikel 185
Als het personeelslid in de loop van de maand in dienst treedt, krijgt het voor die maand het gedeelte van het maandsalaris dat overeenstemt met de gepresteerde werkdagen, volgens de berekeningswijze in artikel 184.
Als het personeelslid in de loop van de maand met pensioen gaat of overlijdt, wordt het salaris voor de volledige maand betaald.
TITEL 8. DE TOELAGEN, VERGOEDINGEN EN SOCIALE VOORDELEN
Artikel 186
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder.
Artikel 187
Met behoud van de toepassing van eventuele decretale of wettelijke bepalingen kunnen geen andere toelagen en vergoedingen worden toegekend of ingevoerd dan die welke vermeld worden in het BVR RPR.
Artikel 188
Effectief gemaakte, bewezen en noodzakelijke kosten bij de uitoefening van de functie worden terugbetaald na goedkeuring door de algemeen directeur.
Artikel 189
Het personeelslid ontvangt een haardgeld- of standplaatstoelage in overeenstemming met het decreet van 8 mei 2002 houdende wijziging van verschillende bepalingen betreffende de haard- en standplaatstoelage en het vakantiegeld van het gemeente- en provinciepersoneel.
Artikel 190
Het statutair personeelslid ontvangt een vakantiegeld in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel.
Artikel 191
Het contractueel personeelslid ontvangt met ingang van het vakantiejaar 2022 een vakantiegeld in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel.
Artikel 192
Het vakantiegeld wordt uitbetaald in de loop van de periode van 1 mei tot en met 30 juni.
Artikel 193
Het personeelslid ontvangt jaarlijks een eindejaarstoelage zoals bepaald in het BVR.
Het personeelslid kan op vrijwillige basis de eindejaarstoelage volledig of gedeeltelijk inruilen tegen voordelen ter bevordering van de fietsmobiliteit conform de voorwaarden in de fietsmobiliteitspolicy.
Artikel 194
De eindejaarstoelage wordt uiterlijk tijdens de maand december van het in aanmerking te nemen jaar in één keer uitbetaald.
Artikel 195
Deze afdeling is niet van toepassing op:
Artikel 196
Naast de inhaalrust opgelegd door de arbeidstijdwetgeving krijgt het personeelslid:
Artikel 197
De compensatie voor nachtprestaties is niet cumuleerbaar met de compensatie voor prestaties op zon- of feestdagen.
Artikel 198
Deze afdeling is niet van toepassing op de algemeen directeur en de financieel directeur.
Artikel 199
Onder overuren worden verstaan de uitzonderlijke prestaties die op verzoek van de algemeen directeur of de rechtstreeks leidinggevende geleverd worden boven op de uren die op grond van de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis door het personeelslid gepresteerd worden.
Het personeelslid dat overuren presteert, krijgt compenserende inhaalrust binnen de termijn bepaald in de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector. Deze compenserende inhaalrust is gelijk aan de duur van de overuren.
Artikel 200
Als over een periode van vier maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan 38 uur per week voor voltijdse prestaties of dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse prestaties, doordat er geen mogelijkheid geboden werd om ze te compenseren, wordt voor het saldo aan overuren aan het personeelslid, met inbegrip van het personeelslid van het niveau A, het uursalaris uitbetaald.
Bovenop de uitbetaling van het saldo aan overuren hebben de personeelsleden, behalve de personeelsleden van niveau A recht op een toeslag van 25 % per uur overuren.
Als berekeningsbasis voor het overloon geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering of de toelage voor opdrachthouderschap.
Artikel 201
Een personeelslid dat overuren presteert op een zaterdag, een zondag, een feestdag of ’s nachts heeft tevens recht op de compensatie zoals voorzien in artikel 196.
Artikel 202
Het personeelslid dat gedurende ten minste dertig opeenvolgende kalenderdagen een hogere functie waarneemt heeft recht op een toelage.
Artikel 203
De toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat het personeelslid bij een bevordering in de waargenomen hogere functie zou ontvangen en het salaris dat het personeelslid in zijn werkelijke functie ontvangt.
In het salaris zijn de haard- of standplaatstoelage en elke andere salaristoeslag waaronder de gegarandeerde salarisverhoging bij bevordering inbegrepen.
Artikel 204
Het personeelslid dat door de algemeen directeur wordt aangewezen om zich buiten de normale diensturen op korte termijn beschikbaar te houden voor interventies heeft recht op een permanentietoelage.
Artikel 205
De toelage bedraagt 2,01 euro tegen 100% voor elk uur dat werkelijk aan de permanentie wordt besteed. Dat bedrag is gekoppeld aan de gezondheidsindex.
Artikel 206
De algemeen directeur en de financieel directeur komen niet in aanmerking voor een permanentietoelage.
Artikel 207
De toelage voor het opdrachthouderschap is gelijk aan het geïndexeerde bedrag van de minimale salarisverhoging bij bevordering, dat overeenkomt met het niveau van de functie die de opdrachthouder bekleedt.
Artikel 208
De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.
Artikel 209
Een dienstreis is de verplaatsing van de woonplaats of de standplaats naar een vooraf bepaalde bestemming in opdracht of op uitnodiging van de bevoegde hiërarchische meerdere van het personeelslid.
Artikel 210
De algemeen directeur geeft toestemming voor dienstreizen en beslist welk vervoermiddel functioneel en financieel het meest verantwoord is.
Artikel 211
Reiskosten worden, samen met de bewijsstukken, ingediend met een standaardformulier voor de opgave van de dienstverplaatsing.
Artikel 212
Paragraaf 1
Het personeelslid dat voor dienstreizen van zijn eigen motorvoertuig gebruik maakt, heeft recht op een vergoeding conform het BVR.
Onder motorvoertuig wordt verstaan: een auto, motorfiets of bromfiets.
Paragraaf 2
De kilometervergoeding dekt alle kosten die gepaard gaan met het gebruik van het eigen motorvoertuig, met uitzondering van de parkeerkosten.
Het personeelslid heeft recht op de terugbetaling van eventuele parkeerkosten.
Paragraaf 3
Het personeelslid dat voor dienstreizen van de eigen fiets gebruik maakt, heeft recht op een vergoeding conform het BVR.
Artikel 213
Aan het personeelslid dat een reizende functie uitoefent wordt voor het gebruik van zijn privé-voertuig een forfaitaire vergoeding betaald. In dit geval dient hij geen kostenstaat in.
Als reizende functie komen in aanmerking die functies die op jaarbasis minstens 60 dienstverplaatsingen en minstens 3000 km afleggen binnen de grenzen van de gemeente. De algemeen directeur stelt de reizende functies vast op basis van de kostenstaten van voorgaand jaar.
De forfaitaire vergoeding bedraag 75 euro per maand.
Het aantal kilometers dat de 3000 overstijgt, wordt vergoed overeenkomstig artikel 212.
De forfaitaire vergoeding wordt per kwartaal uitbetaald.
Artikel 214
De bedragen van de kilometervergoeding zoals bepaald in artikel 212 §1 en §2 worden jaarlijks op 1 juli automatisch aangepast aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen door de van kracht zijnde bedragen te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het consumptie-indexcijfer van de maand mei van het voorgaande jaar en de teller gelijk is aan het consumptie-indexcijfer van de maand mei van het lopende jaar.
Artikel 215
Voor dienstreizen met het openbaar vervoer of per vliegtuig worden de reële kosten vergoed die het personeelslid bewijst.
Artikel 216
Het personeelslid dat een dienstreis met overnachting maakt, heeft recht op vergoeding van de kosten voor kamer en ontbijt, maaltijden en eventuele andere kosten. Het personeelslid dient voor al de gemaakte kosten de originele bewijsstukken in.
Artikel 217
Paragraaf 1
De personeelsleden hebben recht op maaltijdcheques.
Paragraaf 2
Maaltijdcheques worden toegekend voor de perioden (dagen of uren) waarin het personeelslid effectieve arbeidsprestaties levert.
Onder de term ‘effectieve arbeidsprestaties’ wordt verstaan: de perioden waarin het personeelslid effectief op de normale arbeidsplaats aanwezig is of in opdracht van het bestuur elders arbeidsprestaties levert.
Opleiding, studiedagen en vergaderingen van het bestuur, als ook de vergaderingen met vakbondsverlof worden gelijkgesteld met arbeidsprestaties. Overuren, die nadien binnen het kwartaal worden gerecupereerd via vrijaf van gelijke duur, worden gelijkgesteld met effectieve arbeidsprestaties tot beloop van het theoretisch maximum aantal te presteren arbeidsdagen per kwartaal.
Paragraaf 3
Het aantal maaltijdcheques dat voor een bepaalde maand aan een personeelslid wordt toegekend, wordt bepaald door het totaal aantal effectief gepresteerde uren in de loop van de maand te delen door het normale aantal arbeidsuren per dag. Indien deze bewerking een decimaal getal oplevert, wordt het afgerond op de hogere eenheid.
Het aantal toegekende maaltijdcheques per kwartaal mag nooit hoger zijn dan het maximum aantal arbeidsdagen dat tijdens het kwartaal gepresteerd kan worden door een voltijdspersoneelslid.
Paragraaf 4
Voor de berekeningen waarvan sprake in paragraaf 3 gelden volgende elementen :
- het dagelijks normale aantal arbeidsuren bedraagt 7,6 uren;
- het maximum aantal dagen dat een voltijds personeelslid per kwartaal kan presteren, stemt overeen met het aantal werkdagen in het regime van de vijfdagenweek, die in het kwartaal vallen (d.w.z. het aantal kalenderdagen in het kwartaal, verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen het aantal wettelijke en reglementaire feestdagen).
Paragraaf 5
De tegemoetkoming van het bestuur in de kostprijs van de maaltijdcheque is gelijk aan het maximum bedrag dat op grond van de fiscale wetgeving en socialezekerheidswetgeving is vrijgesteld van belasting en sociale bijdragen. Het personeelslid neemt een bedrag van 1,09 euro voor zijn rekening. Dit bedrag wordt maandelijks afgehouden van de netto-wedde.
Paragraaf 6
De maaltijdcheques worden iedere maand, volgende op de refertemaand (= vorige maand) aan het personeelslid overhandigd in functie van het aantal dagen van die maand waarop hij effectief arbeidsprestaties leverde.
De maaltijdchequerekening is een databank waarop voor het personeelslid een aantal elektronische maaltijdcheques wordt opgeslagen en die beheerd wordt door een erkende uitgever.
Zo in een bepaalde maand het aantal toegekende cheques afwijkt van het aantal effectief gepresteerde arbeidsdagen, wordt in de loop van hetzelfde kwartaal en uiterlijk de laatste dag van de eerste maand die volgt op het kwartaal, het aantal cheques in overeenstemming gebracht met het aantal dagen waarop het personeelslid tijdens het kwartaal effectief arbeidsprestaties heeft geleverd.
Jaarlijks gebeurt, uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar, een globale afrekening om de laatste correcties aan te brengen.
Paragraaf 7
Op de jaarlijkse individuele rekening van het personeelslid wordt vermeld: het aantal toegekende maaltijdcheques en het brutobedrag van de maaltijdcheques verminderd met de persoonlijke bijdrage van het personeelslid.
Paragraaf 8
De geldigheidduur van de maaltijdcheque is beperkt tot 12 maanden vanaf het ogenblik dat zij op de maaltijdchequerekening van het personeelslid worden geplaatst.
Paragraaf 9
Het personeelslid dat geniet van het voordeel van maaltijdcheques in elektronische vorm, krijgt gratis een drager ter beschikking gesteld (een kaart). Hij verbindt zich ertoe deze in goede staat te bewaren.
Het personeelslid kan de drager niettemin bewaren tot aan de vervaldatum van de maaltijdcheques die nog ter beschikking zijn op zijn maaltijdchequerekening.
In geval van verlies of diefstal van de drager, zal het bestuur de kost van de vervanging van de drager dragen. Uitzondering op de regel is ingesteld indien dit verlies of diefstal van de drager zich binnen de periode van twaalf maanden herhaalt. In dat geval wordt de kost van de vervanging van de drager verhaald op het personeelslid. De kostprijs die aangerekend wordt heeft een maximale waarde van één maaltijdcheque. Bij diefstal van de kaart zal echter geen kost worden aangerekend aan het personeelslid indien een kopie van het proces-verbaal aan het bestuur wordt overgemaakt.
Paragraaf 10
Volgende afwezigheden geven recht op de toekenning van maaltijdcheques met vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen:
- syndicaal verlof;
- de dagen waarop het personeelslid tijdens de normale werkuren aan examens moet deelnemen in opdracht van de werkgever;
- oproeping voor MEDEX tijdens de normale diensturen;
- de uren gedurende welke een personeelslid geen arbeidsprestaties (tijdens de diensturen) moet verrichten wegens een opening (bv. nieuw gebouw) of een receptie (bv. jubileum van de instelling of van een collega-personeelslid) die georganiseerd resp. aangeboden wordt door het bestuur;
- de dagen waarop het personeelslid thuis prestaties verricht voor en in opdracht van het bestuur.
Paragraaf 11
Volgende afwezigheden geven geen recht op de toekenning van maaltijdcheques met vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen:
- de dagen van tijdelijke arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval;
- jaarlijkse vakantiedagen;
- feestdagen;
- dagen van omstandigheidsverlof;
- ziektedagen;
- dienstvrijstelling voor (prenatale) medische onderzoeken;
- bevallingsverlof, vaderschapsverlof en ouderschapsverlof;
- verlof voor de opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij;
- verlof voor deeltijdse prestaties;
- onbetaald verlof;
- verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte;
- politiek verlof;
- verlof voor opdracht;
- verlof voor sociale promotie;
- de dagen van economische werkloosheid;
- de periodes van loopbaanonderbreking en loopbaanvermindering;
- verlof wegens overmacht;
- disponibiliteit;
- de dagen waarop het personeelslid afwezig is omdat hij op eigen initiatief - zonder dat hij daartoe door het bestuur verplicht wordt - aan een selectie bij het bestuur deelneemt;
- dienstvrijstelling als voorzitter, bijzitter of secretaris van een stembureau, een stemopnemingsbureau, of een hoofdstembureau bij de verkiezingen;
- dienstvrijstelling voor afgifte van bloed, bloedplasma of bloedplaatjes;
- dienstvrijstelling voor het afstaan van beenmerg;
- dagen waarbij het personeelslid afwezig is wegens oproeping door de vrederechter in het kader van de organisatie van de voogdij over een minderjarige
- de dagen waarop het personeelslid een maaltijd beneden kostprijs krijgt in het bedrijfsrestaurant (tenzij die maaltijdcheques integraal worden aangewend om dat voordeel te verwerven);
- dagen die men afwezig is wegens een verplichte controle na een arbeidsongeval;
- verlof wegens arbeidsduurvermindering;
- sollicitatieverlof (tijdens opzegtermijn).
Artikel 218
Het bestuur sluit een collectieve hospitalisatieverzekering af voor:
Artikel 219
Het bestuur neemt de premie voor de personeelsleden volledig ten laste.
Paragraaf 1
Een hospitalisatieverzekering wordt tevens aangeboden aan gepensioneerde personeelsleden, in dienst van het lokaal bestuur op het ogenblik van de pensionering.
Het bestuur neemt de premie ten laste voor de gepensioneerde personeelsleden in dienst getreden voor 1 september 2021.
Paragraaf 2
Een hospitalisatieverzekering wordt tevens aangeboden aan de gezinsleden van de personeelsleden.
Het bestuur neemt de premie niet ten laste.
Artikel 221
Het personeelslid ontvangt tijdig de nodige informatie in verband met toepassingsvoorwaarden van de hospitalisatieverzekering.
Artikel 222
Het personeelslid dat gebruik maakt van het openbaar vervoer voor de verplaatsing van en naar het werk krijgt de kosten hiervan terugbetaald.
Als het personeelslid in eerste klasse reist, betaalt het zelf de supplementaire kosten daarvoor.
Het personeelslid dat de afstand van en naar het werk volledig of gedeeltelijk aflegt met de fiets krijgt voor het afleggen van de meest aangewezen en logische route maandelijks per afgelegde kilometer maximaal eenmaal per werkdag (heen en terug) een fietsvergoeding. Het bedrag is gelijk aan het maximum bedrag per kilometer dat op grond van de fiscale wetgeving en socialezekerheidswetgeving is vrijgesteld van belasting en sociale bijdragen.
Het personeelslid kan op vrijwillige basis het bedrag van de fietsvergoeding inruilen tegen voordelen ter bevordering van de fietsmobiliteit conform de voorwaarden in de fietsmobiliteitspolicy.
Het personeelslid dat aan de voorwaarden voldoet voor de toekenning van een parkeerkaart door de bevoegde hogere overheid (in de huidige stand van zaken de FOD Sociale Zekerheid, Directoraat-Generaal Personen met een Handicap), en voor de verplaatsing van en naar het werk gebruikt maakt van de wagen wordt vergoed aan de kostprijs van een treinkaart tweede klasse over dezelfde afstand.
Artikel 223
Als een personeelslid overlijdt, wordt aan de persoon of personen die kosten voor de begrafenis hebben gedragen, een begrafenisvergoeding toegekend.
Deze vergoeding stemt overeen met het geïndexeerde maandsalaris van het personeelslid, eventueel verhoogd met de haard- en standplaatstoelage of met om het even welke andere salaristoeslag. Het geïndexeerde maandsalaris wordt omgezet in een maandsalaris voor voltijdse prestaties als het overleden personeelslid deeltijds werkte.
De begrafenisvergoeding mag niet meer bedragen dan een twaalfde van het bedrag, vastgesteld met toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid, van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
De vergoeding wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag van een vergoeding die krachtens andere wettelijke of reglementaire bepalingen wordt toegekend.
Artikel 224
De personeelsleden hebben recht op diverse cheques in elektronische vorm zoals bepaald in dit artikel.
Het personeelslid heeft vanaf het kalenderjaar 2020 recht op ecocheques en sport en cultuurcheques voor een maximale en op 1 januari 2020 geïndexeerde totale waarde van 160 euro voor een voltijds personeelslid. Dit bedrag wordt vanaf 1 januari 2021 verder geïndexeerd. Het bedrag per cheque wordt jaarlijks vastgelegd rekening houdend met de fiscale wetgeving en socialezekerheidswetgeving wat vrijstelling van belasting en sociale bijdragen betreft.
Het jaarlijks bedrag van de cheques wordt bepaald aan de hand van de tewerkstellingsbreuk en de werkelijke arbeidsprestaties in de referteperiode. De cheques worden toegekend voor elke dag waarvoor het personeelslid salaris ontvangen heeft of voor elke dag die gelijkgesteld is met dienstactiviteit.
De referteperiode is de periode van 12 maanden die loopt van 1 januari (beginnende vanaf 1 januari 2020) tot en met 31 december van het kalenderjaar.
De cheques worden per kalenderjaar éénmaal uitgekeerd in de loop van de maand januari volgend op de referteperiode.
Elk personeelslid in dienst op 1 december heeft vanaf kalenderjaar 2020 recht op cadeaucheques. De maximale totale waarde van de cadeaucheques voor een voltijds personeelslid bedraagt 40 euro. Het jaarlijks bedrag van de cheques wordt bepaald aan de hand van de tewerkstellingsbreuk van het personeelslid.
De cheques worden per kalenderjaar éénmaal uitgekeerd in de loop van de maand december.'
Artikel 225
Het bestuur richt een aanvullend pensioenstelsel in voor de contractuele personeelsleden.
De pensioentoelage bedraagt met ingang van 1 januari 2021 3% van het pensioengevend jaarloon.
Het personeelslid dat met pensioen gaat ontvangt een premie gelijk aan het maximum bedrag dat op grond van de fiscale wetgeving en socialezekerheidswetgeving is vrijgesteld van belasting en sociale bijdragen (op 1 september 2021: € 40 per volledig jaar effectieve dienst in het bestuur, met een minimum van € 120 en een maximum van € 1000).
Artikel 226
Het bestuur is aangesloten bij de GSD-V.
De premies van GSD-V worden toegekend overeenkomstig de richtlijnen van de GSD-V.
De personeelsleden hebben bovenop de premies zoals bedoeld in paragraaf 1 tevens recht op:
- 50 euro per maand per kind jonger dan 2,5 jaar voor tussenkomst kinderopvang;
- gratis deelname aan de speelplein- en tienerwerking georganiseerd door het lokaal bestuur voor hun kinderen tijdens werkdagen waarop de personeelsleden arbeidsprestaties leveren;
- het gebruik van een bedrijfsfiets volgens de uitgewerkte fietsmobiliteitspolicy;
- het gebruik van een leasefiets volgens de uitgewerkte fietsmobiliteitspolicy;
- het gebruik van een smartphone/GSM, abonnement en mobiel internet;
- een (op 1 september 2021 geïndexeerde) bureauvergoeding voor telewerk van 40 euro per maand waarin het personeelslid minstens 5 werkdagen aan telewerk deed. Dit bedrag wordt vanaf 1 september 2021 verder geïndexeerd zoals het salaris en kan verhoogd worden door het uitvoerend orgaan.
Het uitvoerend orgaan bepaalt de nadere uitvoeringsmodaliteiten.
Artikel 227
De conciërge kan voor zijn verplichtingen als conciërge vergoed worden als volgt
- hetzij kosteloze huisvesting in een woning die aan de hedendaagse comfortnormen voldoet met gratis verwarming en verlichting, als voordelen in natura;
- hetzij een toelage waarvan het bedrag bepaald wordt door de raad.
Artikel 228
Paragraaf 1
Het statutaire personeelslid bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden:
Paragraaf 2
Het statutaire personeelslid kan zich ook in een toestand van disponibiliteit bevinden.
Artikel 229
Het statutaire personeelslid is in dienstactiviteit:
- bij behoud van het recht op het salaris;
- bij afwezigheid ten gevolge van de toepassing van een schorsing als tuchtstraf, of ten gevolge van een preventieve schorsing zoals bedoeld in artikel 208 tot en met 211 DLB;
- bij een georganiseerde werkonderbreking, behalve voor wat het recht op salaris betreft;
- bij afwezigheid in geval van overmacht.
Het personeelslid mag om uitleg verzocht worden over de aard en de omstandigheden van de overmacht. Het personeelslid mag de overmacht aantonen met alle gebruikelijke rechtsmiddelen, zoals documenten, attesten en eventueel getuigenverklaringen.
Artikel 230
Het statutaire personeelslid is in non-activiteit:
- wanneer het geen recht heeft op zijn salaris, tenzij in de gevallen die op dwingende wijze anders bepaald zijn in deze titel of anders bepaald bij wet, decreet of besluit;
- bij afwezigheid zonder toestemming of zonder geldige reden.
Artikel 231
Het statutaire personeelslid kan niet in disponibiliteit wegens ambtsopheffing worden gesteld, of gehouden als het aan de voorwaarden voldoet om met pensioen te gaan, al dan niet op eigen verzoek.
Artikel 232
De algemeen directeur, of het bij delegatie hiertoe aangeduide personeelslid beslist over de individuele verlofaanvraag zoals bedoeld in deze titel, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald in deze rechtspositieregeling.
Voor de toepassing van deze titel is een werkdag een dag waarop het personeelslid verplicht is te werken krachtens de arbeidsregeling die op het personeelslid van toepassing is.
Artikel 233
Paragraaf 1
Het voltijds werkend personeelslid heeft jaarlijks recht op betaalde vakantie voor een volledig dienstjaar waarvan de duur naargelang van hun anciënniteit opgebouwd binnen het bestuur als volgt wordt bepaald:
- minder dan 10 jaar anciënniteit: 31 werkdagen
- vanaf 10 jaar anciënniteit: 32 werkdagen
- vanaf 15 jaar anciënniteit: 33 werkdagen
- vanaf 20 jaar anciënniteit: 34 werkdagen
Het voltijds personeelslid, zoals bedoeld in artikel 1, 6°, in dienst getreden na 31 december 2010, heeft jaarlijks recht op betaalde vakantie voor een volledig dienstjaar waarvan de duur naargelang van hun anciënniteit opgebouwd binnen het bestuur als volgt wordt bepaald:
- minder dan 10 jaar anciënniteit: 26 werkdagen
- vanaf 10 jaar anciënniteit: 27 werkdagen
- vanaf 15 jaar anciënniteit: 28 werkdagen
- vanaf 20 jaar anciënniteit: 29 werkdagen
Paragraaf 2
De vakantiedagen worden omgezet in uren à rato van 7,6 uren per dag.
Paragraaf 3
Het personeelslid kan op vrijwillige basis vakantiedagen inruilen tegen voordelen ter bevordering van de fietsmobiliteit conform de voorwaarden in de fietsmobiliteitspolicy.
Er dient wel een minimum van 28 dagen (of 24 dagen bij personeelsleden zoals bedoeld in artikel 1, 6°) gewaarborgd te blijven.
Paragraaf 4
Voor alle personeelsleden geldt met ingang van het vakantiejaar 2022 de regeling voor de publieke sector. Het dienstjaar dat in aanmerking genomen wordt als referentiejaar is het lopende dienstjaar.
Paragraaf 5
Het jaarlijks vakantieverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Het verlof wordt genomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
De vakantiedagen moeten op vooraf worden aangevraagd. Als de aangevraagde dagen of periodes niet verzoenbaar zijn met de behoeftes van de dienst, dan wordt dit zo vlug mogelijk meegedeeld aan het personeelslid.
Paragraaf 6
In afwijking van §5, kan het personeelslid elk jaar maximum vier vakantiedagen opnemen zonder dat het dienstbelang kan worden ingeroepen om het verlof te weigeren.
Artikel 234
Paragraaf 1
Elke periode met recht op salaris alsook elke periode van georganiseerde werkonderbreking en tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de corona-epidemie geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen.
Als een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn functie definitief neerlegt, worden zijn vakantiedagen in evenredige mate verminderd. Dit is eveneens het geval bij afwezigheden zonder recht op salaris of afwezigheden wegens deeltijdse prestaties.
Als deze berekening leidt tot een niet geheel wordt het aantal vakantiedagen/uren vakantie waarop het personeelslid recht heeft afgerond naar boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
Paragraaf 2
Als een personeelslid in de loop van eenzelfde jaar meerdere periodes van niet-gelijkgestelde afwezigheden zonder recht op salaris bekomt of één of meerdere wijzigingen van het aantal uren wekelijkse prestaties, dan wordt bij de berekening van het aantal vakantiedagen telkens rekening gehouden met de bedoelde afwezigheden of de deeltijdse prestaties alsof ze één geheel vormden.
Periodes met recht op een uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering worden gelijkgesteld met periodes met recht op salaris. Het aantal vakantiedagen wordt in dat geval dus niet verminderd.
Periodes van disponibiliteit wegens ziekte worden gelijkgesteld met periodes met recht op salaris. Het aantal vakantiedagen wordt in dat geval dus niet verminderd.
Paragraaf 4
Wanneer een vermindering van het aantal vakantiedagen niet volledig kan worden aangerekend tijdens het jaar, dan wordt de aanrekening verschoven naar het daaropvolgende jaar.
Artikel 235
Paragraaf 1
Als het personeelslid ziek wordt voor de aanvang van een vakantiedag of een periode van vakantiedagen, dan wordt de vakantie opgeschort. Voor statutaire personeelsleden worden de ziektedagen aangerekend op het beschikbare ziektekrediet.
Paragraaf 2
Als een personeelslid ziek wordt tijdens zijn vakantie, dan wordt de vakantie opgeschort en worden de ziektedagen voor de statutaire personeelsleden aangerekend op het beschikbare ziektekrediet vanaf de tweede dag ziekte.
Paragraaf 3
Als een personeelslid tijdens zijn vakantie in het ziekenhuis opgenomen wordt, dan wordt de vakantie opgeschort vanaf de eerste dag van de ziekenhuisopname voor de duur ervan.
Artikel 236
Paragraaf 1
Het personeelslid heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen:
- 1 januari;
- 2 januari;
- Paasmaandag;
- 1 mei;
- Hemelvaartsdag;
- Pinkstermaandag;
- 11 juli;
- 21 juli;
- 15 augustus;
- 1 november;
- 2 november;
- 11 november;
- 25 december;
- 26 december.
Paragraaf 2
Het personeelslid, zoals bedoeld in artikel 1, 6°, in dienst getreden na 31 december 2010, heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen:
- 1 januari;
- Paasmaandag;
- 1 mei;
- Hemelvaartsdag;
- Pinkstermaandag;
- 11 juli;
- 21 juli;
- 15 augustus;
- 1 november;
- 11 november;
- 25 december.
Paragraaf 3
Als een feestdag samenvalt met een zaterdag of een zondag, wordt deze dag vervangen door een andere dag die vrij kan opgenomen worden overeenkomstig de regels die gelden inzake jaarlijkse vakantie.
Paragraaf 4
Als een personeelslid moet werken op een feestdag krijgt hij de compensatie zoals voorzien in artikel 196 en bijkomend een extra vrije dag, die als gewerkte dag betaald wordt, en mag worden opgenomen zoals de jaarlijkse vakantiedagen.
Artikel 237
Het bevallingsverlof wordt toegekend aan het personeelslid volgens de bepalingen van de Arbeidswet van 16 maart 1971.
Artikel 238
Het statutaire personeelslid behoudt het recht op salaris tijdens het bevallingsverlof, op voorwaarde dat de betrokkene alle beroepswerkzaamheid staakt.
Voor de contractuele personeelsleden geldt de regelgeving van gewaarborgd salaris en moederschapsuitkeringen als bedoeld in de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Artikel 239
Paragraaf 1
Als de moeder overlijdt, heeft het personeelslid dat vader is van het kind of meeouder is, recht op vaderschapsverlof resp. geboorteverlof, dat niet langer mag duren dan het deel van het bevallingsverlof dat nog niet opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden.
Paragraaf 2
Bij hospitalisatie van de moeder heeft het personeelslid dat vader is van het kind of meeouder, recht op vaderschapsverlof resp. geboorteverlof, dat op zijn vroegst een aanvang neemt vanaf de achtste dag, te rekenen na de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de moeder meer dan zeven dagen opgenomen is in het ziekenhuis en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Het vaderschapsverlof/ geboorteverlof eindigt als de moeder het ziekenhuis verlaat en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.
Paragraaf 3
Het vaderschapsverlof/ geboorteverlof, vermeld in §1 en §2, is voor het statutaire personeelslid bezoldigd.
Artikel 240
Paragraaf 1
Het statutaire personeelslid heeft recht op opvangverlof (met het oog op adoptie of pleegvoogdij) overeenkomstig de bepalingen van het BVR.
Het statutaire personeelslid krijgt op zijn verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
Het opvangverlof bedraagt zes weken per personeelslid. Dat verlof verhoogt met twee weken voor een adoptieouder en, voor beide adoptieouders samen:
De bijkomende weken worden onderling verdeeld als beide ouders het kind adopteren.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
De maximumduur van het opvangverlof wordt per personeelslid met twee weken verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen.
Als maar een van de samenwonende partners het kind adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, heeft alleen die persoon recht op het verlof.
Tijdens het opvangverlof behoudt het statutaire personeelslid het recht op zijn gebruikelijke salaris.
Het verlof begint binnen twee maanden nadat het kind is ingeschreven als deel uitmakend van het gezin.
In het kader van een interlandelijke adoptie kan het opvangverlof ook de periode bestrijken die voorafgaat aan de daadwerkelijke opvang van het geadopteerde kind in België, als die voorafgaande periode niet meer bedraagt dan vier weken en als ze wordt besteed aan de voorbereiding van de daadwerkelijke opvang van het kind.
Paragraaf 2
Het statutaire personeelslid heeft per kalenderjaar recht op zes dagen pleegzorgverlof.
Het pleegzorgverlof wordt aan het statutaire personeelslid toegekend conform artikel 30quater, §1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, en artikel 2 tot en met 6 van het koninklijk besluit van 27 oktober 2008 betreffende de afwezigheid van het werk met het oog op het verstrekken van pleegzorgen.
Het statutaire personeelslid heeft recht op 82% van het brutosalaris.
Paragraaf 3
In geval van langdurige pleegzorg (= de pleegzorg waarvan bij het begin duidelijk is dat het pleegkind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin zal verblijven) heeft het statutaire personeelslid dat pleegzorger is als vermeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, een eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes weken voor de zorg van het pleegkind.
Het pleegouderverlof van zes weken van het statutaire personeelslid verhoogt met twee weken voor een pleegouder en, voor beide pleegouders samen:
De bijkomende wekenworden onderling verdeeld als het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beide zijn aangesteld als pleegouder van het kind.
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt met twee weken per pleegouder verlengd bij het gelijktijdige onthaal van meerdere minderjarige kinderen naar aanleiding van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg.
Het verlof begint binnen twaalf maanden nadat het kind is ingeschreven als deel uitmakend van het gezin.
Tijdens de eerste drie dagen van het pleegouderverlof heeft het personeelslid recht op een doorbetaling van het salaris. Vanaf de vierde dag heeft een statutair personeelslid recht op 82% van het brutosalaris.
Paragraaf 4
Het contractuele personeelslid heeft recht op adoptieverlof overeenkomstig artikel 30ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende het behoud van het normaal loon ten laste van de werkgever gedurende de eerste drie dagen van het adoptieverlof.
Paragraaf 5
Het contractuele personeelslid dat is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door de gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van l’Aide à la Jeunesse of door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand heeft het recht om afwezig te zijn voor de vervulling van verplichtingen en opdrachten of om het hoofd te bieden aan situaties die voortvloeien uit de plaatsing in zijn gezin van één of meerdere personen die in het kader van die pleegzorg aan hem zijn toevertrouwd.
De duur van de afwezigheid mag zes werkdagen per jaar niet overschrijden. Tijdens deze dagen wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst en kan het personeelslid geen aanspraak maken op loon ten laste van het bestuur. Het personeelslid heeft per dag wel recht op een forfaitaire uitkering ten laste van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Bestaat het pleeggezin uit twee personeelsleden, die beiden aangesteld zijn als pleegouder, dienen deze dagen onder hen te worden verdeeld.
Voor het overige gelden de bepalingen van artikel 30 quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de geldende uitvoeringsbesluiten.
Paragraaf 6
Het contractuele personeelslid dat, naar aanleiding van een plaatsing in het kader van een langdurige pleegzorg (minstens 6 maanden) een minderjarig kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, heeft daarenboven eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximum acht weken. Indien het personeelslid ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken pleegouderverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.
Het pleegouderverlof van acht weken per ouder wordt als volgt opgetrokken voor de pleegouder of voor beide pleegouders samen :
Indien het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beiden zijn aangesteld als pleegouder van het kind, worden de bijkomende weken bedoeld in het tweede lid onderling tussen hen verdeeld.
Om het recht op pleegouderverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twaalf maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de werknemer in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.
Artikel 241
Het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of wegens een ongeval krijgt verlof wegens arbeidsongeschiktheid.
Overeenkomstig artikel 31 van de Arbeidsovereenkomstenwet wordt de arbeidsovereenkomst van het contractuele personeelslid geschorst.
Het contractueel personeel valt voor de betaling gedurende de afwezigheid na de regeling van het gewaarborgd salaris onder het stelsel van de wetgeving op de ziekteverzekering.
Artikel 242
Het personeelslid met verlof wegens arbeidsongeschiktheid staat onder het toezicht van het geneeskundig controleorgaan dat wordt aangeduid door het bestuur.
De nadere modaliteiten worden uitgewerkt in het arbeidsreglement.
Artikel 243
Paragraaf 1
Het statutaire personeelslid heeft recht op verlof wegens arbeidsongeschiktheid volgens een stelsel van ziektekredietdagen. Voor opgenomen ziektekredietdagen wordt het gewone salaris betaald.
De ziektekredietdagen worden toegekend in de vorm van een krediet van eenentwintig werkdagen per jaar volledige dienstactiviteit in statutair verband.
Meteen bij de aanstelling als statutair personeelslid op proef wordt een krediet van drieënzestig dagen toegestaan. Aanvullende ziektekredietdagen worden nadien toegestaan voor het vierde jaar en de daaropvolgende jaren die recht geven op ziektekrediet, telkens na afloop van de betrokken termijn.
Paragraaf 2
Bij de bepaling van het jaarlijkse ziektekrediet wordt verhoudingsgewijze rekening gehouden met de periodes van disponibiliteit en non-activiteit die geen recht geven op ziektekrediet.
Als deze berekening leidt tot een niet geheel getal wordt het aantal ziektekredietdagen waarop het personeelslid recht heeft afgerond naar boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
Voor een personeelslid met een onregelmatige of deeltijdse werktijdregeling wordt de afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid pro rata berekend.
Bij het opnemen van ziektekrediet wordt in dit geval het aantal uren aangerekend volgens de onregelmatige of deeltijdse werktijdregeling die voor het personeelslid voorzien was op de dagen die het afwezig was wegens arbeidsongeschiktheid.
De vakantiedagen die het statutaire personeelslid niet heeft kunnen opnemen als gevolg van een langdurige ziekte, worden toegevoegd aan het nog beschikbare ziektekrediet. Als langdurige ziekte geldt een totale afwezigheid wegens ziekte, gedurende een kalenderjaar, van meer dan 4 weken.
Artikel 246
Zodra de aanstellende overheid heeft vastgesteld dat een statutair personeelslid zijn ziektekrediet heeft opgebruikt, en als het betrokken personeelslid nog altijd ziek is, kan het bestuur het personeelslid doorverwijzen naar de federale medische dienst die bevoegd is voor de eventuele verklaring tot definitieve ongeschiktheid, met het oog op een eventuele vervroegde pensionering om gezondheidsredenen.
Artikel 247
Het statutaire personeelslid dat tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling op pensioen werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioenuitkering van die overheid of die instelling ontvangt, kan voor dat het ziektekrediet is opgebruikt, definitief ongeschikt worden verklaard.
Artikel 248
Paragraaf 1
Een statutair personeelslid dat na een afwezigheid wegens ziekte of ongeval van gemeen recht door zijn behandelende geneesheer geschikt wordt geacht om zijn functie weer op te nemen met deeltijdse prestaties, kan toestemming krijgen zijn functie opnieuw op te nemen met een deeltijds uurrooster van ten minste de helft van het normale uurrooster binnen het bestuur mits gunstig advies van de arbeidsgeneesheer. De toestemming wordt verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden.
Paragraaf 2
De afwezigheid van het statutaire personeelslid tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte wordt, in de mate dat het statutaire personeelslid nog beschikt over ziektekredietdagen, beschouwd als ziekteverlof. De afwezigheid wordt dan pro rata aangerekend op het aantal nog beschikbare ziektekredietdagen.
Indien het personeelslid niet meer beschikt over ziektekredietdagen, of bij uitputting ervan tijdens de deeltijdse werkhervatting, wordt de afwezigheid gelijkgesteld met dienstactiviteit gedurende maximaal de eerste drie maanden van deeltijdse werkhervatting. In uitzonderlijke omstandigheden kan het bestuur beslissen deze maximale periode te verlengen met drie maanden.
Het contractueel personeelslid heeft onder dezelfde voorwaarden recht op een deeltijdse werkhervatting zoals voorzien in §1 mits toestemming van de adviserende geneesheer van zijn ziekenfonds.
Artikel 250
Paragraaf 1
Verlof wegens arbeidsongeschiktheid wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van:
Die dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het beschikbare ziektekrediet, behalve voor de toepassing van artikel 246, voor wat de afwezigheden, vermeld in dit artikel, §1, 1° tot en met 4°, betreft.
De in 1°, 2° en 4° bedoelde afwezigheden worden:
- vóór de consolidatiedatum niet aangerekend op het ziektekrediet;
- na de consolidatiedatum aangerekend op het ziektekrediet wanneer de bevoegde federale geneeskundige dienst een bestendige invaliditeit heeft vastgesteld, behalve wanneer de bevoegde federale geneeskundige dienst beslist dat de afwezigheid verband houdt met de in 1°, 2° of 4° bedoelde afwezigheid;
- na de consolidatiedatum wel aangerekend op het ziektekrediet wanneer de bevoegde federale geneeskundige dienst geen bestendige invaliditeit heeft vastgesteld en er tevens gedurende de herzieningsperiode geen sprake is van een bewezen onvoorzienbare verergering waardoor een herziening gerechtvaardigd is, behoudens wanneer het personeelslid het tegendeel kan bewijzen.
Paragraaf 2
In de gevallen waarin de afwezigheid door de oorzaken, vermeld in §1, 1° tot en met 4°, te wijten is aan een verantwoordelijke derde partij, ontvangt het statutaire personeelslid het salaris alleen als voorschot, dat nadien verrekend wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding en dat op de derde te verhalen is.
Om het salaris als voorschot te kunnen verkrijgen, moet het personeelslid zijn bestuur in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen laten treden die de getroffene kan doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval, tot het bedrag van het salaris.
Artikel 251
De aanstellende overheid beslist om het statutaire personeelslid, onder de in deze rechtspositieregeling bepaalde voorwaarden, in disponibiliteit te stellen wegens:
Artikel 252
Niemand kan in disponibiliteit gesteld worden of gehouden worden wanneer hij voldoet aan de voorwaarden om op rust te worden gesteld.
Artikel 253
Een wachtgeld wordt toegekend aan de personeelsleden die in disponibiliteit worden gesteld.
Het wachtgeld wordt berekend op de bezoldigingsonderdelen die ook voor de vaststelling van de pensioenen in aanmerking komen.
Artikel 254
De tijd die een statutair personeelslid doorbrengt in de stand disponibiliteit moet worden aangerekend als werkelijke dienst. Het personeelslid behoudt zijn aanspraken op verhoging in salaris.
Elk statutair personeelslid dat in disponibiliteit werd gesteld, moet aan het uitvoerend orgaan een adres bekendmaken in een van de lidstaten van de Europese Unie, waar hem de beslissingen die op hem betrekking hebben, kunnen worden bezorgd.
Artikel 255
Een statutair personeelslid kan bij afwezigheid wegens ziekte of invaliditeit in disponibiliteit worden gesteld op het ogenblik dat het personeelslid het beschikbare ziektekrediet heeft opgebruikt.
Artikel 256
De disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit houdt op telkens als de toestand van ziekte of invaliditeit ophoudt te bestaan, of als het betrokken statutaire personeelslid, al dan niet vervroegd, op pensioen wordt gesteld.
Artikel 257
Voor de vaststelling en rechtvaardiging van de toestand van ziekte of invaliditeit gelden dezelfde regels als voor een ziek of invalide statutair personeelslid dat zijn beschikbare ziektekrediet nog niet volledig heeft opgebruikt.
Artikel 258
Paragraaf 1
Het statutaire personeelslid dat in disponibiliteit is gesteld wegens ziekte of invaliditeit, ontvangt een wachtgeld, gelijk aan 60% van het laatste activiteitssalaris en de fictieve ontwikkeling daarvan, berekend volgens de regels die van toepassing zouden zijn geweest als het personeelslid nog in effectieve actieve dienst was gebleven.
Paragraaf 2
Het bedrag van dat wachtgeld mag echter in geen geval minder bedragen dan:
Artikel 259
Paragraaf 1
Het vast aangestelde statutaire personeelslid wiens functie wordt afgeschaft, wordt in disponibiliteit wegens ambtsopheffing gesteld.
Het personeelslid in disponibiliteit geniet een wachtgeld.
Paragraaf 2
Het eerste en het tweede jaar is het wachtgeld gelijk aan het laatste activiteitssalaris en de ontwikkeling ervan indien het personeelslid in actieve dienst zou zijn gebleven. Elk jaar dat daarop volgt wordt het met 20% verminderd.
Het wachtgeld bedraagt minimum het laatste activiteitssalaris vermenigvuldigd met volgende breuk: de verhouding van de op de datum van de indisponibiliteitsstelling aantal jaren werkelijke dienst in de openbare sector gedeeld door 40.
Paragraaf 3
Als tijdens de disponibiliteit wegens ambtsopheffing de organieke salarissen van het personeel worden gewijzigd, dan wordt het wachtgeld aangepast aan het nieuwe fictieve laatste activiteitssalaris, dat zal worden berekend rekening houdend met de omschakelingsprincipes van de herziening van de salarisschalen en uitgaande van het vroegere laatste activiteitssalaris dat als basis heeft gediend om het vroegere wachtgeld te berekenen.
Paragraaf 4
In geen geval mag de disponibiliteit wegens ambtsopheffing in het totaal, en al dan niet met onderbroken periodes, de duur van de werkelijke overheidsdiensten van het statutaire personeelslid overtreffen, met inbegrip van de tijdelijke en contractuele diensten in de publieke sector, maar met uitsluiting van de militaire diensten die voor de vermelde overheidsdiensten werden volbracht.
Het statutaire personeelslid kan door het bestuur niet meer dan tweemaal in disponibiliteit wegens ambtsopheffing worden gesteld.
Artikel 260
Paragraaf 1
De statutaire personeelsleden in disponibiliteit wegens ambtsopheffing kunnen opnieuw in actieve dienst worden geroepen. Voor de vacante betrekkingen bij het bestuur, genieten zij de voorkeur, als zij beantwoorden aan de reglementaire voorwaarden om die betrekkingen te verkrijgen. Bij keuzemogelijkheid uit meerdere in disponibiliteit wegens ambtsopheffing gestelde statutaire personeelsleden moet met het aantal dienstjaren en met de voor de vacante betrekking vereiste bijzondere geschiktheden rekening worden gehouden.
Paragraaf 2
Als een statutair personeelslid in disponibiliteit wegens ambtsopheffing weer in actieve dienst geroepen wordt, dan moet dat zo spoedig mogelijk gebeuren. Het statutaire personeelslid kan echter het bestuur om een wachttermijn van een maand verzoeken, die ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de maand van ontvangst van de individuele betekening van de beslissing van het bestuur om een einde te stellen aan de disponibiliteit wegens ambtsopheffing door toewijzing van een nieuwe statutaire betrekking.
Als het statutaire personeelslid tijdens zijn indisponibiliteitsstelling een andere beroepsactiviteit heeft gevonden, dan heeft hij recht op een uitstel van maximaal drie maanden, als hij opnieuw in actieve dienst wordt geroepen.
Artikel 261
Paragraaf 1
Het vast aangestelde statutaire personeelslid kan verlof krijgen om:
Met ‘externe opdracht waarvan de raad het algemeen belang erkent’ wordt onder meer bedoeld:
Paragraaf 2
Een contractueel personeelslid kan eveneens verlof voor opdracht krijgen. In dat geval wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst.
Paragraaf 3
Het verlof wordt toegestaan als een gunstmaatregel, voor zover de goede werking van de dienst daardoor niet in het gedrang komt
Het personeelslid richt zijn aanvraag tenminste drie maanden voor aanvang van het verlof. Een kortere termijn kan aanvaard worden. Een eventuele weigering gebeurt op gemotiveerde wijze.
Paragraaf 4
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit, behalve voor wat de bezoldiging betreft.
Artikel 262
Het personeelslid behoudt de eindvermelding die hem werd toegekend bij zijn laatste evaluatie voor het begin van het verlof voor opdracht.
Het personeelslid kan het toegestane verlof voor opdracht te allen tijde opzeggen, mits eerbiediging van een termijn van minimum één maand, tenzij de algemeen directeur of de door hem aangeduide hiërarchische verantwoordelijke(n) een kortere termijn aanvaardt.
Artikel 264
Paragraaf 1
Het personeelslid krijgt omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen:
Aard van de gebeurtenis |
Toegestaan maximum |
|
|
|
|
|
15 werkdagen (20 werkdagen vanaf 1 januari 2023) , op te nemen binnen de vier maanden vanaf de bevalling |
|
|
4 werkdagen, op te nemen binnen de maand na het overlijden |
|
|
2 werkdagen, op te nemen binnen de twee weken vóór of na het huwelijk |
|
|
2 werkdagen, op te nemen binnen de twee weken na het overlijden |
|
|
1 werkdag, op te nemen binnen de twee weken na het overlijden |
|
|
de dag van het huwelijk |
|
|
1 werkdag, op te nemen op de dag van de plechtigheid |
|
|
de dag van de plechtigheid, of, als dat een zondag, feestdag of inactiviteitsdag is, de eerstvolgende werkdag |
|
10. gehoord worden door de vrederechter in het kader van de organisatie van de voogdij over een minderjarige: |
de nodige tijd, maximaal één dag |
|
11. deelneming aan een assisenjury, oproeping als getuige voor de rechtbank of persoonlijke verschijning op aanmaning van de arbeidsrechtbank: |
de nodige tijd |
Paragraaf 2
Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit en is in alle gevallen bezoldigd, met uitzondering van een deel van het verlof voor contractuele personeelsleden zoals omschreven in paragraaf 3.
Paragraaf 3
Voor het contractuele personeelslid wordt het verlof ter gelegenheid van de geboorte van een kind waarvan de afstamming aan zijn zijde vaststaat, vermeld in 2°, toegekend volgens de regels van het arbeidsrecht, in het bijzonder volgens de regeling, vermeld in artikel 30, §2, van de Arbeidsovereenkomstenwet.
De volgende verloningsregeling geldt voor het omstandigheidsverlof van een statutair personeelslid voor een gebeurtenis als vermeld in het eerste lid, 2°:
- als de geboorte vanaf 1 januari 2021 plaatsvindt, heeft het statutaire personeelslid gedurende de eerste tien dagen recht op een doorbetaling van het salaris en gedurende de vijf resterende dagen recht op een brutosalaris van 82%. Om het salaris te bepalen, wordt het brutosalaris op jaarbasis begrensd op 26.230 euro tegen 100%;
- als de geboorte vanaf 1 januari 2023 plaatsvindt, heeft het statutaire personeelslid gedurende de eerste tien dagen recht op een doorbetaling van het salaris en gedurende de tien resterende dagen recht op een brutosalaris van 82%. Om het salaris te bepalen, wordt het brutosalaris op jaarbasis begrensd op 26.230 euro tegen 100%.
Dit verlof geldt ook voor meeouders indien aan volgende voorwaarden wordt voldaan:
1) er mag enkel een wettelijke afstammingsband bestaan ten aanzien van één persoon, namelijk tussen het kind en de moeder. Is er ook een wettelijke afstammingsband met de vader, dan krijgt hij het verlof en niet de meeouder;
2) de meeouder moet een bewijs van partnerschap met de moeder kunnen voorleggen. Bijvoorbeeld: huwelijksakte, bewijs van wettelijke samenwoning of een uittreksel uit het bevolkingsregister waaruit de inschrijving op hetzelfde adres blijkt gedurende minstens drie onafgebroken jaren voorafgaand aan de geboorte.
Bij een latere adoptie wordt het adoptieverlof verminderd met de opgenomen dagen omstandigheidsverlof in het kader van meeouderschap.
Paragraaf 4
Voor de toepassing van het omstandigheidsverlof zijn onderstaande definities van belang:
Artikel 265
Indien de gebeurtenis zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse tewerkstelling wordt de duur van het verlof niet in evenredige mate verminderd, in die zin dat als werkdag wordt beschouwd elke begonnen arbeidsdag ongeacht de geleverde prestaties.
Artikel 266
Paragraaf 1
Onder onbetaald verlof wordt begrepen:
Paragraaf 2
Het onbetaald verlof zoals bedoeld in §1, 1° en 2° is geen recht, maar kan worden toegestaan als een gunstmaatregel, voor zover de goede werking van de dienst daardoor niet in het gedrang komt en het personeelslid zijn jaarlijkse vakantiedagen uitgeput zijn.
Indien de aanwezigheid thuis van een personeelslid noodzakelijk is:
- ingevolge ernstige ziekte, ongeval, hospitalisatie of overlijden van echtgeno(o)t(e), kind of andere persoon die met het personeelslid onder hetzelfde dak woont;
- ingevolge ernstige ziekte, ongeval of overlijden van een niet-inwonende aan- of bloedverwant in de eerste graad (ouders, schoonouders, kinderen);
- ingevolge aanzienlijke materiële schade aan de woning;
- ingevolge het bevel tot verschijning in persoon in een rechtszitting wanneer het personeelslid partij is in het geding
is onbetaald verlof met een maximum van 10 werkdagen per kalenderjaar (verhoudingsgewijs in het geval van deeltijdse prestaties) een recht. De noodzakelijke aanwezigheid dient door het personeelslid bewezen te worden.
Paragraaf 3
Het onbetaald verlof zoals bedoeld in §1, 3° en 4° is een recht voor alle personeelsleden, met uitzondering van de decretale graden, leidinggevenden, experten en personeelsleden die minder dan 12 maanden in dienst zijn. Voor hen kan dit verlof toegestaan worden als gunstmaatregel, voor zover de goede werking van de dienst daardoor niet in het gedrang komt.
Paragraaf 4
Als een vast aangesteld statutair personeelslid binnen de diensten van het bestuur een contractuele betrekking, een tijdelijke aanstelling of een andere functie waaraan een proeftijd verbonden is, opneemt, wordt voor maximaal de duur van de tijdelijke aanstelling of de proeftijd ambtshalve onbetaald verlof toegestaan.
Paragraaf 5
Het personeelslid richt zijn aanvraag tenminste drie maanden voor aanvang van het verlof bedoeld in §1, 2°, 3° en 4° en tenminste drie werkdagen voor aanvang van het verlof bedoeld in §1, 1°. Een kortere termijn kan aanvaard worden.
Het personeelslid hoeft geen reden op te geven.
De ingangsdatum kan in uitzonderlijke omstandigheden en voor zover de goede werking van de dienst in het gedrang dreigt te komen, gemotiveerd uitgesteld worden met maximaal zes maanden.
In geval onbetaald verlof een gunst is, gebeurt een eventuele weigering op gemotiveerde wijze. In de gevallen dat het verlof wordt geweigerd mag dit niet gebeuren omwille van het uit eigen beweging uitdrukkelijk meegedeelde of het door het bestuur vermoede doel van het verlof.
Paragraaf 6
Het onbetaald verlof zoals bedoeld in §1, 1° en 2° is niet gelijkgesteld met dienstactiviteit, tenzij het minder dan één maand bedraagt of deeltijds verlof betreft.
Het onbetaald verlof zoals bedoeld in §1, 3° en 4° is gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Paragraaf 7
Voor een contractueel personeelslid wordt het onbetaald verlof beschouwd als een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en niet als een wijziging van de lopende arbeidsovereenkomst.
Verlof wegens arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, maakt geen einde aan een toegekend onbetaald verlof.
Als een feestdag op een dag onbetaald verlof valt, loopt het verlof door. De feestdag wordt niet vervangen.
Artikel 268
Het personeelslid kan het toegestane onbetaald verlof te allen tijde opzeggen, mits eerbiediging van een termijn van minimum 30 dagen, tenzij een kortere termijn aanvaard wordt.
Artikel 269
Het personeelslid kan de federale thematische verloven van loopbaanonderbreking worden toegekend in toepassing van en in overeenstemming met hoofdstuk IV, afdeling 5, artikel 99 en volgende van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en uitvoeringsbesluiten.
Het personeelslid kan daarnaast zorgkrediet worden toegekend in toepassing van en in overeenstemming met hoofdstuk IV, afdeling 5, artikel 99 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en het besluit van 26 juli 2016 van de Vlaamse Regering tot toekenning van onderbrekingsuitkeringen voor zorgkrediet.
Artikel 270
De federale thematische verloven zijn een recht voor alle personeelsleden, ongeacht hun graad.
Het Vlaams zorgkrediet is een recht voor alle personeelsleden, met uitzondering van de decretale graden, leidinggevenden en experten. Voor hen kan dit verlof toegestaan worden als gunstmaatregel, voor zover de goede werking van de dienst daardoor niet in het gedrang komt.
Artikel 271
De periodes van loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties en het Vlaams zorgkrediet worden beschouwd als verlof.
Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Het verlof is onbezoldigd.
Artikel 272
Het Vlaams zorgkrediet wordt toegepast conform volgende besluiten:
Artikel 273
Paragraaf 1
Het personeelslid met recht op het Vlaams zorgkrediet stelt de algemeen directeur ten minste drie maanden voor de aanvang schriftelijk op de hoogte van de periode gedurende welke het Vlaams zorgkrediet opgenomen wordt.
De termijn van drie maanden kan evenwel op verzoek van het personeelslid worden ingekort.
Paragraaf 2
Het personeelslid waaraan het Vlaams zorgkrediet kan toegestaan worden, richt, op de in §1 bepaalde wijze, een aanvraag tot de algemeen directeur ten minste drie maanden voor de aanvang.
Wanneer de aanvraag niet wordt ingewilligd, wordt de beslissing gemotiveerd.
Paragraaf 3
De algemeen directeur waaraan het Vlaams zorgkrediet kan toegestaan worden, richt, op de in §1 bepaalde wijze, een aanvraag tot het uitvoerend orgaan ten minste drie maanden voor de aanvang.
Wanneer de aanvraag niet wordt ingewilligd, wordt de beslissing gemotiveerd.
Artikel 274
Het zorgkrediet neemt in principe een aanvang op de eerste van de maand, tenzij aansluitend op een andere loopbaanvermindering of bevallingsrust.
Ingeval van zorgkrediet voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid of voor palliatieve verzorging, gaat het recht in op de eerste dag van de week, volgend op de overhandiging van het attest, of op een vroeger tijdstip mits akkoord van de algemeen directeur.
Ingeval van zorgkrediet voor een geadopteerd kind, start het zorgkrediet (ten vroegste) vanaf de inschrijving in het bevolkings- of het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid woont.
Artikel 275
Paragraaf 1
Het bewijs van de aangehaalde redenen tot volledig of gedeeltelijk zorgkrediet wordt geleverd door het personeelslid.
Paragraaf 2
De periodes van het Vlaams zorgkrediet kunnen onder de gestelde voorwaarden en mits naleving van de regels bepaald in dit hoofdstuk worden verlengd.
Artikel 276
Het verlof zoals bedoeld in deze afdeling wordt genomen conform volgende bepalingen:
Artikel 277
Het ouderschapsverlof wordt genomen conform het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 betreffende de invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
Artikel 278
Paragraaf 1
Het personeelslid heeft het recht zijn loopbaan volledig te onderbreken.
De volledige onderbreking is voor een periode van vier maanden. Deze periode kan naar keuze van het personeelslid in maanden worden gesplitst.
Met akkoord van het bestuur kan deze periode van vier maanden in weken worden opgesplitst. Daardoor kan het personeelslid maximaal 16 weken volledige onderbreking verkrijgen. Wanneer het resterend deel door de opsplitsing in weken minder dan 4 weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het bestuur op te nemen.
De 4de maand ouderschapsverlof wordt alleen vergoed indien het kind geboren of geadopteerd is vanaf 8 maart 2012.
Paragraaf 2
Het voltijdse personeelslid heeft het recht zijn loopbaan halftijds te verminderen.
Vermindering van de prestaties tot de helft is voor een periode van acht maanden. Deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan.
Met akkoord van het bestuur kan deze periode van acht maanden worden gesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan. Wanneer het resterend deel door de opsplitsing in maanden minder dan 2 maanden bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het bestuur op te nemen.
De 7de en 8ste maand ouderschapsverlof worden alleen vergoed indien het kind geboren of geadopteerd is vanaf 8 maart 2012.
Paragraaf 3
Het voltijdse personeelslid heeft het recht zijn loopbaan deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één vijfde.
Vermindering van de prestaties met een vijfde is voor een periode van twintig maanden. Deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
De 16de tot de 20ste maand ouderschapsverlof worden alleen vergoed indien het kind geboren of geadopteerd is vanaf 8 maart 2012.
Paragraaf 4
Het voltijdse personeelslid kan zijn loopbaan verminderen met één tiende voor zover het bestuur hiermee akkoord gaat.
Vermindering van de prestaties met een tiende is voor een periode van veertig maanden. Deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan.
De 30ste tot de 40ste maand ouderschapsverlof worden alleen vergoed indien het kind geboren of geadopteerd is vanaf 8 maart 2012.
Artikel 279
Het verlof zoals bedoeld in deze afdeling wordt genomen conform volgende bepalingen:
Artikel 280
Paragraaf 1
Voltijdse en deeltijdse personeelsleden hebben het recht hun beroepsloopbaan volledig te onderbreken voor een periode van één maand per zorgbehoevende om mantelzorgen te verstrekken aan deze persoon. Het recht op de volledige schorsing bedraagt maximum zes maanden over de gehele beroepsloopbaan.
Voltijdse personeelsleden kunnen hun beroepsloopbaan met twee maanden per zorgbehoevende gedeeltelijk (met de helft of met een vijfde) onderbreken om mantelzorgen te verstrekken. Het recht op deeltijdse onderbreking bedraagt maximaal twaalf maanden over de gehele beroepsloopbaan.
Paragraaf 2
Het personeelslid dient erkend te zijn als mantelzorger (in het bezit mantelzorgattest of mantelzorgstatuut), dit is de persoon die doorlopende of regelmatige hulp en bijstand verleent aan een als zorgbehoevende erkende persoon.
Paragraaf 3
Het personeelslid dat mantelzorgverlof wil opnemen, vraagt het verlof minstens zeven kalenderdagen op voorhand aan en voegt het bewijs van erkenning als mantelzorger van de geholpen persoon toe.
Artikel 281
Het politiek verlof wordt geregeld door het decreet van 14 maart 2003 houdende regeling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de provincies, gemeenten, de agglomeraties van gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook de openbare instellingen publiekrechtelijke verenigingen die onder hun controle of toezicht vallen.
Artikel 282
Het vakbondsverlof wordt geregeld door de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot de uitvoering ervan.
Artikel 283
Aan het personeelslid wordt ambtshalve een voorbehoedverlof of profylaxeverlof toegestaan indien een inwonend familielid van het betrokken personeelslid aangetast is door een besmettelijke ziekte, in de omstandigheden en volgens de nadere bepalingen die vastgesteld worden door de instantie die belast is met de medische controle.
Dit verlof gaat in vanaf het ogenblik dat de zieke persoon de eerste duidelijke verschijnselen vertoont. Dit moet blijken uit een attest van de behandelende geneesheer dat aan de personeelsdienst wordt bezorgd.
Het verlof is bezoldigd en gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Artikel 284
Paragraaf 1
Het personeelslid heeft in de volgende gevallen recht op dienstvrijstelling:
Paragraaf 2
Het personeelslid dat als voorzitter, bijzitter of secretaris van een stembureau, een stemopnemingsbureau, of een hoofdstembureau optreedt bij de verkiezingen, heeft recht op dienstvrijstelling:
Paragraaf 3
Aan het personeelslid kan, mits gemotiveerde aanvraag of op initiatief van de algemeen directeur, in andere gevallen dan bedoeld in dit hoofdstuk, dienstvrijstelling toegestaan worden.
Paragraaf 4
Tijdens een dienstvrijstelling is een personeelslid tijdens de diensturen afwezig, met behoud van alle rechten. De afwezigheid wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Paragraaf 5
Het personeelslid vraagt de dienstvrijstelling, indien nodig vergezeld van de nodige stavingstukken, aan.
TITEL 10. slotbepalingen
Artikel 285
Het personeelslid in dienst dat na 1 januari 1994 op grond van de vorige rechtspositieregeling zijn vroegere salarisschaal, al dan niet aangevuld met een bepaalde toelage of bijslag, heeft behouden, behoudt die salarisschaal en die toelage of bijslag, zolang die regeling gunstiger is dan de salarisschaal die het met toepassing van deze rechtspositieregeling zou hebben.
Artikel 286
Het personeelslid in dienst dat op datum van de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling op grond van de vorige rechtspositieregeling, een salarisschaal en een functionele loopbaan had die niet opgenomen zijn in artikel 111 BVR, behoudt die salarisschaal en functionele loopbaan zolang het aangesteld is in de graad waarmee die salarisschaal en die functionele loopbaan in de vorige rechtspositieregeling verbonden waren.
Artikel 287
Het statutaire personeelslid dat op de datum van de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling, op grond van de vorige rechtspositieregeling, ingeschakeld was in een stelsel van ziektekrediet dat hem bij de aanvang van de loopbaan een totaal ziektekrediet van 666 ziektedagen heeft toegekend, behoudt, in afwijking van artikel 187 BVR, zijn vorige ziektekredietregeling op persoonlijke titel.
Artikel 288
Het statutair personeelslid in dienst dat behoort tot het personeel zoals bedoeld in artikel 1, 6° behoudt voor de verdere duur van de loopbaan bij het OCMW de regeling over het aantal dagen jaarlijkse vakantie, die op 31 december 2010 op grond van de plaatselijke rechtspositieregeling van kracht was, als dat aantal jaarlijkse vakantiedagen hoger is dan het aantal vastgesteld in deze rechtspositieregeling.
Het statutair personeelslid in dienst dat behoort tot het personeel zoals bedoeld in artikel 1, 6° behoudt voor de verdere duur van de loopbaan bij het OCMW de regeling over het aantal feestdagen, die op 31 december 2010 op grond van de plaatselijke rechtspositieregeling van kracht was, als dat aantal feestdagen op jaarbasis hoger is dan het aantal vastgesteld in deze rechtspositieregeling.
Deze overgangsregeling wordt ook toegepast voor de in dienst zijnde contractuele personeelsleden.
Artikel 288
Alle raadsbeslissingen houdende de goedkeuring en wijzigingen van vorige rechtspositieregelingen worden met inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling opgeheven.
Artikel 289
Deze rechtspositieregeling treedt in werking op 1 september 2021.
De gewijzigde artikels treden in werking de 1e van de maand volgend op de goedkeuring door de raad, tenzij anders bepaald of wettelijk bepaald.
Bijlage I. UITGEWERKTE SALARISSSCHALEN
salaris- schalen |
Algemeen directeur |
Financieel directeur |
minimum |
39.294,07 |
37.016,16 |
maximum |
58.036,33 |
54.671.90 |
verhoging |
1x1x2.342,80 |
1x1x2.207,02 |
|
7x2x2.342,78 |
7x2x2.206,96 |
0 |
39.294,07 |
37.016,16 |
1 |
41.636,87 |
39.223,18 |
2 |
41.636,87 |
39.223,18 |
3 |
43.979,65 |
41.430,14 |
4 |
43.979,65 |
41.430,14 |
5 |
46.322,43 |
43.637,10 |
6 |
46.322,43 |
43.637,10 |
7 |
48.665,21 |
45.844,06 |
8 |
48.665,21 |
45.844,06 |
9 |
51.007,99 |
48.051,02 |
10 |
51.007,99 |
48.051,02 |
11 |
53.350,77 |
50.257,98 |
12 |
53.350,77 |
50.257,98 |
13 |
55.693,55 |
52.464,94 |
14 |
55.693,55 |
52.464,94 |
15 |
58.036,33 |
54.671,90 |
salaris- schalen |
A1a |
A2a |
A3a |
A4a |
A4b |
minimum |
21.850 |
24.050 |
26.300 |
26.300 |
27.950 |
maximum |
34.000 |
36.200 |
38.450 |
38.450 |
40.100 |
verhoging |
2x1x750 |
3x1x750 |
3x1x750 |
3x1x750 |
3x1x750 |
|
1x1x700 |
2x3x1500 |
1x3x1450 |
1x3x1450 |
1x3x1500 |
|
3x3x1500 |
1x3x1450 |
3x3x1500 |
3x3x1500 |
1x3x1450 |
|
1x3x1450 |
2x3x1500 |
1x3x1450 |
1x3x1450 |
3x3x1500 |
|
1x3x1500 |
1x3x1250 |
2x3x1250 |
2x3x1250 |
1x3x1200 |
|
2x3x1250 |
1x3x1200 |
|
|
1x3x1250 |
|
|
|
|
|
|
0 |
21.850 |
24.050 |
26.300 |
26.300 |
27.950 |
1 |
22.600 |
24.800 |
27.050 |
27.050 |
28.700 |
2 |
23.350 |
25.550 |
27.800 |
27.800 |
29.450 |
3 |
24.050 |
26.300 |
28.550 |
28.550 |
30.200 |
4 |
24.050 |
26.300 |
28.550 |
28.550 |
30.200 |
5 |
24.050 |
26.300 |
28.550 |
28.550 |
30.200 |
6 |
25.550 |
27.800 |
30.000 |
30.000 |
31.700 |
7 |
25.550 |
27.800 |
30.000 |
30.000 |
31.700 |
8 |
25.550 |
27.800 |
30.000 |
30.000 |
31.700 |
9 |
27.050 |
29.300 |
31.500 |
31.500 |
33.150 |
10 |
27.050 |
29.300 |
31.500 |
31.500 |
33.150 |
11 |
27.050 |
29.300 |
31.500 |
31.500 |
33.150 |
12 |
28.550 |
30.750 |
33.000 |
33.000 |
34.650 |
13 |
28.550 |
30.750 |
33.000 |
33.000 |
34.650 |
14 |
28.550 |
30.750 |
33.000 |
33.000 |
34.650 |
15 |
30.000 |
32.250 |
34.500 |
34.500 |
36.150 |
16 |
30.000 |
32.250 |
34.500 |
34.500 |
36.150 |
17 |
30.000 |
32.250 |
34.500 |
34.500 |
36.150 |
18 |
31.500 |
33.750 |
35.950 |
35.950 |
37.650 |
19 |
31.500 |
33.750 |
35.950 |
35.950 |
37.650 |
20 |
31.500 |
33.750 |
35.950 |
35.950 |
37.650 |
21 |
32.750 |
35.000 |
37.200 |
37.200 |
38.850 |
22 |
32.750 |
35.000 |
37.200 |
37.200 |
38.850 |
23 |
32.750 |
35.000 |
37.200 |
37.200 |
38.850 |
24 |
34.000 |
36.200 |
38.450 |
38.450 |
40.100 |
salaris- schalen |
B1 |
B2 |
B3 |
B4 |
B5 |
Minimum |
17.300 |
18.850 |
19.550 |
19.950 |
21.400 |
Maximum |
23.350 |
26.450 |
29.150 |
29.750 |
32.500 |
Verhoging |
1x1x500 |
1x1x600 |
1x1x800 |
1x1x800 |
1x1x900 |
|
5x2x500 |
1x2x650 |
1x2x750 |
1x2x850 |
1x2x950 |
|
1x2x450 |
2x2x600 |
6x2x800 |
1x2x800 |
2x2x900 |
|
4x2x500 |
1x2x650 |
1x2x750 |
1x2x850 |
1x2x950 |
|
1x2x600 |
1x2x600 |
2x2x800 |
2x2x800 |
2x2x900 |
|
|
1x2x650 |
1x2x900 |
1x2x850 |
1x2x950 |
|
|
2x2x600 |
|
2x2x800 |
2x2x900 |
|
|
1x2x650 |
|
1x2x850 |
1x2x950 |
|
|
1x2x600 |
|
2x2x800 |
1x2x1000 |
|
|
1x2x800 |
|
|
|
0 |
17.300 |
18.850 |
19.550 |
19.950 |
21.400 |
1 |
17.800 |
19.450 |
20.350 |
20.750 |
22.300 |
2 |
17.800 |
19.450 |
20.350 |
20.750 |
22.300 |
3 |
18.300 |
20.100 |
21.100 |
21.600 |
23.250 |
4 |
18.300 |
20.100 |
21.100 |
21.600 |
23.250 |
5 |
18.800 |
20.700 |
21.900 |
22.400 |
24.150 |
6 |
18.800 |
20.700 |
21.900 |
22.400 |
24.150 |
7 |
19.300 |
21.300 |
22.700 |
23.250 |
25.050 |
8 |
19.300 |
21.300 |
22.700 |
23.250 |
25.050 |
9 |
19.800 |
21.950 |
23.500 |
24.050 |
26.000 |
10 |
19.800 |
21.950 |
23.500 |
24.050 |
26.000 |
11 |
20.300 |
22.550 |
24.300 |
24.850 |
26.900 |
12 |
20.300 |
22.550 |
24.300 |
24.850 |
26.900 |
13 |
20.750 |
23.200 |
25.100 |
25.700 |
27.800 |
14 |
20.750 |
23.200 |
25.100 |
25.700 |
27.800 |
15 |
21.250 |
23.800 |
25.900 |
26.500 |
28.750 |
16 |
21.250 |
23.800 |
25.900 |
26.500 |
28.750 |
17 |
21.750 |
24.400 |
26.650 |
27.300 |
29.650 |
18 |
21.750 |
24.400 |
26.650 |
27.300 |
29.650 |
19 |
22.250 |
25.050 |
27.450 |
28.150 |
30.550 |
20 |
22.250 |
25.050 |
27.450 |
28.150 |
30.550 |
21 |
22.750 |
25.650 |
28.250 |
28.950 |
31.500 |
22 |
22.750 |
25.650 |
28.250 |
28.950 |
31.500 |
23 |
23.350 |
26.450 |
29.150 |
29.750 |
32.500 |
salaris-schalen |
C1 |
C2 |
C3 |
C4 |
C5 |
Minimum |
13.550 |
14.250 |
15.900 |
18.550 |
20.400 |
Maximum |
21.950 |
22.800 |
24.800 |
26.550 |
29.300 |
Verhoging |
1x1x600 |
1x1x550 |
1x1x650 |
1x1x550 |
1x1x600 |
|
1x2x600 |
9x2x600 |
2x2x600 |
1x2x600 |
1x2x600 |
|
1x2x550 |
1x2x550 |
1x2x650 |
2x2x550 |
1x2x650 |
|
8x2x600 |
2x2x600 |
1x2x600 |
1x2x600 |
1x2x600 |
|
1x2x550 |
1x2x850 |
1x2x650 |
1x2x550 |
1x2x650 |
|
1x2x600 |
|
2x2x600 |
1x2x600 |
2x2x600 |
|
1x2x700 |
|
1x2x650 |
2x2x550 |
1x2x650 |
|
|
|
1x2x600 |
1x2x600 |
2x2x600 |
|
|
|
1x2x650 |
1x2x550 |
1x2x650 |
|
|
|
2x2x600 |
1x2x600 |
1x2x600 |
|
|
|
1x2x850 |
1x2x550 |
1x2x650 |
|
|
|
|
1x2x600 |
1x2x850 |
0 |
13.550 |
14.250 |
15.900 |
18.550 |
20.400 |
1 |
14.150 |
14.800 |
16.550 |
19.100 |
21.000 |
2 |
14.150 |
14.800 |
16.550 |
19.100 |
21.000 |
3 |
14.750 |
15.400 |
17.150 |
19.700 |
21.600 |
4 |
14.750 |
15.400 |
17.150 |
19.700 |
21.600 |
5 |
15.300 |
16.000 |
17.750 |
20.250 |
22.250 |
6 |
15.300 |
16.000 |
17.750 |
20.250 |
22.250 |
7 |
15.900 |
16.600 |
18.400 |
20.800 |
22.850 |
8 |
15.900 |
16.600 |
18.400 |
20.800 |
22.850 |
9 |
16.500 |
17.200 |
19.000 |
21.400 |
23.500 |
10 |
16.500 |
17.200 |
19.000 |
21.400 |
23.500 |
11 |
17.100 |
17.800 |
19.650 |
21.950 |
24.100 |
12 |
17.100 |
17.800 |
19.650 |
21.950 |
24.100 |
13 |
17.700 |
18.400 |
20.250 |
22.550 |
24.700 |
14 |
17.700 |
18.400 |
20.250 |
22.550 |
24.700 |
15 |
18.300 |
19.000 |
20.850 |
23.100 |
25.350 |
16 |
18.300 |
19.000 |
20.850 |
23.100 |
25.350 |
17 |
18.900 |
19.600 |
21.500 |
23.650 |
25.950 |
18 |
18.900 |
19.600 |
21.500 |
23.650 |
25.950 |
19 |
19.500 |
20.200 |
22.100 |
24.250 |
26.550 |
20 |
19.500 |
20.200 |
22.100 |
24.250 |
26.550 |
21 |
20.100 |
20.750 |
22.750 |
24.800 |
27.200 |
22 |
20.100 |
20.750 |
22.750 |
24.800 |
27.200 |
23 |
20.650 |
21.350 |
23.350 |
25.400 |
27.800 |
24 |
20.650 |
21.350 |
23.350 |
25.400 |
27.800 |
25 |
21.250 |
21.950 |
23.950 |
25.950 |
28.450 |
26 |
21.250 |
21.950 |
23.950 |
25.950 |
28.450 |
27 |
21.950 |
22.800 |
24.800 |
26.550 |
29.300 |
salaris-schalen |
D1 |
D2 |
D3 |
D4 |
D5 |
Minimum |
13.300 |
14.300 |
15.500 |
16.900 |
17.000 |
Maximum |
18.300 |
19.600 |
20.700 |
21.950 |
23.800 |
Verhoging |
1x1x350 |
1x1x350 |
1x1x350 |
1x1x350 |
1x1x300 |
|
3x2x350 |
1x2x350 |
1x2x400 |
1x2x350 |
2x2x500 |
|
1x2x300 |
1x2x400 |
1x2x350 |
1x2x300 |
1x2x300 |
|
8x2x350 |
1x2x350 |
1x2x400 |
10x2x350 |
1x2x800 |
|
1x2x500 |
1x2x400 |
2x2x350 |
1x2x550 |
1x2x500 |
|
|
1x2x350 |
1x2x400 |
|
4x2x400 |
|
|
1x2x400 |
1x2x350 |
|
1x2x500 |
|
|
1x2x350 |
1x2x400 |
|
3x2x600 |
|
|
1x2x400 |
1x2x350 |
|
|
|
|
2x2x350 |
1x2x400 |
|
|
|
|
1x2x400 |
1x2x350 |
|
|
|
|
1x2x350 |
1x2x400 |
|
|
|
|
1x2x500 |
1x2x350 |
|
|
0 |
13.300 |
14.300 |
15.500 |
16.900 |
17.000 |
1 |
13.650 |
14.650 |
15.850 |
17.250 |
17.300 |
2 |
13.650 |
14.650 |
15.850 |
17.250 |
17.300 |
3 |
14.000 |
15.000 |
16.250 |
17.600 |
17.800 |
4 |
14.000 |
15.000 |
16.250 |
17.600 |
17.800 |
5 |
14.350 |
15.400 |
16.600 |
17.900 |
18.300 |
6 |
14.350 |
15.400 |
16.600 |
17.900 |
18.300 |
7 |
14.700 |
15.750 |
17.000 |
18.250 |
18.600 |
8 |
14.700 |
15.750 |
17.000 |
18.250 |
18.600 |
9 |
15.000 |
16.150 |
17.350 |
18.600 |
19.400 |
10 |
15.000 |
16.150 |
17.350 |
18.600 |
19.400 |
11 |
15.350 |
16.500 |
17.700 |
18.950 |
19.900 |
12 |
15.350 |
16.500 |
17.700 |
18.950 |
19.900 |
13 |
15.700 |
16.900 |
18.100 |
19.300 |
20.300 |
14 |
15.700 |
16.900 |
18.100 |
19.300 |
20.300 |
15 |
16.050 |
17.250 |
18.450 |
19.650 |
20.700 |
16 |
16.050 |
17.250 |
18.450 |
19.650 |
20.700 |
17 |
16.400 |
17.650 |
18.850 |
20.000 |
21.100 |
18 |
16.400 |
17.650 |
18.850 |
20.000 |
21.100 |
19 |
16.750 |
18.000 |
19.200 |
20.350 |
21.500 |
20 |
16.750 |
18.000 |
19.200 |
20.350 |
21.500 |
21 |
17.100 |
18.350 |
19.600 |
20.700 |
22.000 |
22 |
17.100 |
18.350 |
19.600 |
20.700 |
22.000 |
23 |
17.450 |
18.750 |
19.950 |
21.050 |
22.600 |
24 |
17.450 |
18.750 |
19.950 |
21.050 |
22.600 |
25 |
17.800 |
19.100 |
20.350 |
21.400 |
23.200 |
26 |
17.800 |
19.100 |
20.350 |
21.400 |
23.200 |
27 |
18.300 |
19.600 |
20.700 |
21.950 |
23.800 |
salaris-schalen |
E1 |
E2 |
E3 |
Minimum |
13.250 |
13.550 |
14.200 |
Maximum |
15.000 |
15.650 |
16.550 |
Verhoging |
1x1x100 |
1x1x150 |
1x1x150 |
|
3x2x100 |
7x2x150 |
12x2x150 |
|
1x2x150 |
1x2x100 |
1x2x400 |
|
3x2x100 |
4x2x150 |
|
|
6x2x150 |
1x2x200 |
|
0 |
13.250 |
13.550 |
14.200 |
1 |
13.350 |
13.700 |
14.350 |
2 |
13.350 |
13.700 |
14.350 |
3 |
13.450 |
13.850 |
14.500 |
4 |
13.450 |
13.850 |
14.500 |
5 |
13.550 |
14.000 |
14.650 |
6 |
13.550 |
14.000 |
14.650 |
7 |
13.650 |
14.150 |
14.800 |
8 |
13.650 |
14.150 |
14.800 |
9 |
13.800 |
14.300 |
14.950 |
10 |
13.800 |
14.300 |
14.950 |
11 |
13.900 |
14.450 |
15.100 |
12 |
13.900 |
14.450 |
15.100 |
13 |
14.000 |
14.600 |
15.250 |
14 |
14.000 |
14.600 |
15.250 |
15 |
14.100 |
14.750 |
15.400 |
16 |
14.100 |
14.750 |
15.400 |
17 |
14.250 |
14.850 |
15.550 |
18 |
14.250 |
14.850 |
15.550 |
19 |
14.400 |
15.000 |
15.700 |
20 |
14.400 |
15.000 |
15.700 |
21 |
14.550 |
15.150 |
15.850 |
22 |
14.550 |
15.150 |
15.850 |
23 |
14.700 |
15.300 |
16.000 |
24 |
14.700 |
15.300 |
16.000 |
25 |
14.850 |
15.450 |
16.150 |
26 |
14.850 |
15.450 |
16.150 |
27 |
15.000 |
15.650 |
16.550 |
Benaming van het verlof of de afwezigheid |
Administratieve toestand |
Recht op salaris |
Aanspraak op periodieke salarisverhoging |
Recht op schaal-anciënniteit |
Recht op loopbaan |
Recht op ziektekrediet (voor statutairen) |
Recht op jaarlijkse vakantie |
Jaarlijkse vakantiedagen |
Dienstactiviteit |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Feestdagen |
Dienstactiviteit |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Bevallingsverlof voor statutairen |
Dienstactiviteit |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Bevallingsverlof voor contractanten |
- |
Nee, wel recht op uitkering |
Ja |
Ja |
Ja |
- |
Ja |
Vaderschapsverlof/ geboorteverlof bij overlijden van de moeder voor statutairen |
Dienstactiviteit |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Vaderschapsverlof/ geboorteverlof bij overlijden van de moeder voor contractanten |
- |
Nee, wel recht op uitkering |
Ja |
Ja |
Ja |
- |
Ja |
Opvangverlof voor statutairen |
Dienstactiviteit |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Adoptieverlof en pleegzorgverlof voor contractanten |
- |
Nee, wel recht op uitkering |
Ja |
Ja |
Ja |
- |
Ja |
Ziekteverlof bij statutairen |
Dienstactiviteit |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Benaming van het verlof of de afwezigheid |
Administratieve toestand |
Recht op salaris |
Aanspraak op periodieke salaris-verhoging |
Recht op schaal-anciënniteit |
Recht op loopbaan |
Recht op ziektekrediet (voor statutairen) |
Recht op jaarlijkse vakantiedagen |
Ziekteverlof bij contractanten |
- |
Gewaarborgd loon en nadien recht op uitkering |
Ja |
Ja |
Ja |
- |
Ja |
Disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit |
Disponibiliteit |
Nee, vervangen door wachtgeld |
Ja |
Ja (max. 12 maanden) |
Ja |
Nee |
Ja |
Disponibiliteit wegens ambtsopheffing |
Disponibiliteit |
Nee, vervangen door wachtgeld |
Ja |
Ja (max. 12 maanden) |
Ja |
Nee |
Ja |
Omstandigheidsverlof |
Dienstactiviteit |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Verlof voor opdracht |
Dienstactiviteit |
Nee |
Nee |
Nee |
Ja |
Nee |
Nee |
Onbetaald verlof als gunst |
Non-activiteit tenzij minder dan één maand of deeltijds verlof Dienstactiviteit in de overige gevallen |
Nee |
Ja, tenzij non-activiteit |
Nee (tenzij dienstactiviteit) |
Ja |
Ja, tenzij non-activiteit |
Nee |
Onbetaald verlof als recht (voltijds) |
Dienstactiviteit |
Nee |
Ja |
Nee |
Ja |
Ja |
Nee |
Dienstvrijstellingen |
Dienstactiviteit |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Benaming van het verlof of de afwezigheid |
Administratieve toestand |
Recht op salaris |
Aanspraak op periodieke salaris-verhoging |
Recht op schaal-anciënniteit |
Recht op loopbaan |
Recht op ziektekrediet (voor statutairen) |
Recht op jaarlijkse vakantiedagen |
Afwezigheid zonder toestemming vooraf of kennisgeving |
Non-activiteit |
Nee |
Nee |
Nee |
Ja |
Nee |
Nee |
Idem als supra met overmacht |
Dienstactiviteit |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Georganiseerde werkonderbreking |
Dienstactiviteit |
Niet voor de duur van de werk-onderbreking |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
Voltijds zorgkrediet |
Dienstactiviteit |
Nee, wel recht op uitkering |
Ja |
Ja (max. 12 maanden) |
Ja |
Ja |
Nee |
Deeltijds zorgkrediet |
Dienstactiviteit |
1)Nee voor verlof, wel uitkering 2)Ja voor geleverde prestaties |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
1)Nee voor verlof 2)Ja voor prestaties |
Ouderschapsverlof (voltijds) |
Dienstactiviteit |
Nee, wel recht op uitkering |
Ja |
Ja (max. 12 maanden) |
Ja |
Ja |
Nee |
Benaming van het verlof of de afwezigheid |
Administratieve toestand |
Recht op salaris |
Aanspraak op periodieke salaris-verhoging |
Recht op schaal-anciënniteit |
Recht op loopbaan |
Recht op ziektekrediet (voor statutairen) |
Recht op jaarlijkse vakantiedagen |
Ouderschapsverlof (1/2 of 1/5) |
Dienstactiviteit |
1)Nee voor verlof, wel uitkering 2)Ja voor geleverde prestaties |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
1)Nee voor verlof 2)Ja voor prestaties |
Loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid of een zwaar ziek minderjarig kind(voltijds) |
Dienstactiviteit |
Nee, wel recht op uitkering |
Ja |
Ja (max. 12 maanden) |
Ja |
Ja |
Nee |
Loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid (1/2 of 1/5) |
Dienstactiviteit |
1)Nee voor verlof, wel uitkering 2)Ja voor geleverde prestaties |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
1)Nee voor verlof 2)Ja voor prestaties |
Palliatieve verzorging (voltijds) |
Dienstactiviteit |
Nee, wel recht op uitkering |
Ja |
Ja (max. 12 maanden) |
Ja |
Ja |
Nee |
Benaming van het verlof of de afwezigheid |
Administratieve toestand |
Recht op salaris |
Aanspraak op periodieke salaris-verhoging |
Recht op schaal-anciënniteit |
Recht op loopbaan |
Recht op ziektekrediet (voor statutairen) |
Recht op jaarlijkse vakantiedagen |
Palliatieve verzorging (1/2 of 1/5) |
Dienstactiviteit |
1)Nee voor verlof, wel uitkering 2)Ja voor geleverde prestaties |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
1)Nee voor verlof 2)Ja voor prestaties |
Mantelzorgverlof (voltijds) |
Dienstactiviteit |
Nee, wel recht op uitkering RVA |
Ja |
Ja (max. 12 maanden) |
Ja |
Ja |
Nee |
Mantelzorgverlof (deeltijds) |
Dienstactiviteit |
1)Nee voor verlof, wel uitkering RVA 2)Ja voor geleverde prestaties |
Ja |
Ja |
Ja |
Ja |
1)Nee voor verlof 2)Ja voor prestaties |
Facultatief politiek verlof |
Dienstactiviteit |
Ja voor geleverde prestaties |
Ja |
Nee |
Ja |
Ja |
Ja voor prestaties |
Politiek verlof van ambtswege |
Zoals decretaal bepaald |
Ja voor geleverde prestaties |
Ja |
Nee |
Ja |
Afhankelijk van gelijkstelling met dienstactiviteit. |
Ja voor prestaties |
Tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de corona-epidemie |
- |
Nee, wel recht op uitkering |
Ja |
Ja |
Ja |
- |
Ja |